Dansen

Altijd al behoorden zang, drank en dans tot de feestuitingen bij veel volksgebruiken. Dat de combinatie van deze drie wel eens kon ontaarden in banaal of liederlijk gedrag, zal ieder uit zijn eigen omgeving wel eens hebben kunnen vaststellen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zedepredikers deze in hun ogen verderfelijke uitspattingen probeerden te verbieden. Vooral het dansen moest het hierbij ontgelden. Moritz Haupt schrijft in zijn Was Tanzen Schaden bringt: '.. an den tantz sint vil ursacher der sunde...' Dat is in de 15e eeuw. In de daarop volgende eeuwen waren het vooral de Calvinistische predikanten die het dansen afkeurden en ertegen preekten. Op hun aandringen veroordeelden regeringen en bestuurders het dansen dan ook, maar ze kregen het natuurlijk niet uitgeroeid. In het in 1799 verschenen werk van dr. Johannes le Francq van Berkhey: Natuurlijke Historie van Holland lezen we, dat de mensen ondanks preek en pruik, keur en kerkeraad, dansten zo dikwijls ze er tijd en lust toe hadden, op alle bruiloften en vrolijke partijen, op burger- en boerenkermissen, in de danskamers en buiten in 't groen.
Minder bekend is het misschien, dat ook de pastoors in het katholieke zuiden preekten tegen het dansen en probeerden de oude gebruiken waarbij gedanst en gezongen werd (en natuurlijk gedronken) uit te roeien. Uit de aantekeningen van de Esbeekse pastoor Jurgens zaliger (zie afbeelding) weten we, hoe fel hij zich verzette tegen het dansen. In zijn dagboek schreef hij onder het hoofdstuk 'Misbruiken':

'Bij mijn intrede in Esbeek bestonden er verschillende misbruiken. Zoo b. v. werd op alle zon- en feestdagen in vele herbergen, vooral op de Lange Gracht en Tulderhoeve, de monica bespeeld. Jongens en meisjes kwamen daar te zamen, dansten enz. Met mooipraten - onder vier oogen - aan huis kreeg ik het zóóver, dat men de monica's bij mij aan huis bracht; toen ik den eersten hiertoe had overgehaald, gaf ik hem een woord van lof in de preek, met dit gevolg, dat ik weldra alle monica's van Esbeek, acht in getal, in huis had. Nog driemaal echter heeft men geprobeerd opnieuw de monica te spelen; men gaf dan eenen of anderen titel voor, b. v. mijn zoon is van den Dienst thuis gekomen, hij heeft zoo goed opgepast, dat hij van den kapitein etc. een monica heeft gekregen, daar speelt hij nu en dan eens op... of- mijn zoon is ziek, al zooveel jaren heeft hij niet naar de kerk kunnen gaan, nu heeft hij van zijnen oom voor verzet een monica gekregen enz... 't is toevallig geweest da ter gedanst is; daar zaten bij mij twee, drie jongens in de herberg... een paar meisjes kwamen er neven.. en.. etc. Echter met mooi praten en tegelijkertijd met te waarschuwen, dat ik bij herhaling verplicht zou zijn de ouders publiek te verzoeken uit hun herberg hunne kinderen weg te houden, kreeg ik het wederom (nu echter tegen eene vergoeding) zóóver, dat men de monica's in mijne handen bezorgde. Vanaf l89l tot ........ heb ik geen last meer van de monica's gehad.'

Uit het feit dat hij in de laatste zin ruimte open had gelaten om eventueel een jaartal te kunnen invullen, blijkt, dat hij toch nog niet zo zeker was, dat zijn monicavervolging blijvend succes zou hebben.
Tevreden als hij is over het feit, dat hij met succes de harmonica's ingezameld heeft, begint pastoor Jurgens met zijn pogingen het kermisvieren afgeschaft te krijgen. Deze keer paait hij zijn parochianen en probeert hen op deze manier over te halen geen kermis te vieren, te dansen of te drinken in de herbergen: '
.... gij komt trouw ter kerke, gij hebt mij flink geholpen in het wegdoen van monica's, gij zijt in alles goed voor uwen pastoor, gij voorkomt zelfs in vele dingen zijn verlangen - waarom dan ook zou ik niet de beste verwachting voor de kermis hebben?'

Dat hij bij zijn pogingen om het dansen en andere 'misbruiken' uit Esbeek te bannen de zaak ook wel eens anders aanpakte, kunnen we lezen, als hij waarschuwt voor de vreemden uit Beek of Tilburg: 'die denken op zo'n uithoek te kunnen doen wat ze willen: hoort eens, laat met u niet meer spelen, gij zijt zelfstandige parochianen geworden, gij zijt juist zooveel als zij - in mijn oog veel meer. Wat moet gij doen als die vlegels hierkomen ? 1k ken maar een middel, nl. eenen goede knuppel vatten... kunt gij ze niet baas, roept mij: ik sta u half - ik kom uit Osch. 0verigens nog eens veel plezier met de kermis! Wat was het gevolg van deze woorden? Dit: men wilde nu geen kermis meer houden, d. i. de speelmannen, die reeds in vijf herbergen besteld waren mochten niet komen; men zou alleen onder elkander pleizier maken, een goed potje bier drinken, 't dansen laten, en de vreemde weeren. Dit alles is ook aldus, dank zij den Heer, geschied - de kermis is als dood en begraven.'

Steeds weer ergert hij zich aan het 'zedeloze' gedrag van zijn parochianen en probeert hij ze te beschermen tegen de invloeden van buiten, tegen de lui uit de omliggende plaatsen. Vooral voor 'die uit Hilvarenbeek' heeft hij geen goed woord over. Hij weet niet goed wat hij aanmoet met de gebruiken rond de 'overtrek'. Hij schrijft daarover het volgende: 'Komt een boer zich in eene nieuwe buurt vestigen, dan wordt de beste kar in die buurt versierd met een witte huif, verschillende figuren van gekleurd papier (naam, jaartal etc.), een papieren kroon enz. - ook het paard is met strikkenlinten behangen. Bij het vertrek zitten de buurmeisjes op de versierde kar; in 't terugkomen zitten de nieuwe boer en zijn vrouw erop; de meisjes geleiden dan 't vee, de andere karren uit de buurt (paard en voerman ook versierd) vervoeren den huisraad en alles wat tot de boerderij behoort. Zingende, en bij alle herbergen, waarlangs men passeert, een glaasje gebruikende, komt men eindelijk aan het te betrekken huis; hier wordt op nieuw getrakteerd enz. Deze wijze van inhalen bestaat nog; zij bevalt mij niet, doch ik weet er geenen goeden mouw aan te passen. Tot heden heb ik bij het inhalen het dansen kunnen tegengaan, alsook dat bij den zoogenaamden 'haardlei', welke gewoonlijk den zomer daarop volgend gegeven wordt, de jongens en meisjes niet meer te zamen onthaald worden. Steeds, bij elken overtrek een waakzaam oog houden is noodzakelijk; niet minder noodzakelijk is het een oog in 't zeil te houden, indien vanuit omliggende plaatsen alhier een boer wordt afgehaald; de lui uit de omliggende plaatsen willen dan hier eens laten zien, hoe zij nog volgens oude gewoonte den 'overtrek' vieren; hierdoor wordt telkens in Esbeek 't oud vuurtje weer opgerakeld enz. Ik zeg: 'uit de omliggende plaatsen': met Kerstmis 1895 haalde men van uit Hilvarenbeek alhier op 't Hoogeinde zekeren boer Puijenbroek (wonende in herberg-boerderij van Jan Wilborts); vele jongens en meisjes uit Hilvarenbeek hebben zich bij die gelegenheid erger dan zwijnen aangesteld... hoe... durf ik niet beschrijven.'

Bij veel volksgebruiken werd er gedanst, maar dikwijls was dat meer een rondspringen als uiting van vrolijkheid. In zijn strijd tegen het dansen probeerde pastoor Jurgens uit Esbeek alle gebruiken, die maar enigszins aanleiding zouden kunnen geven tot dansen uit te roeien. Nadat hij het met dreigementen a! voor elkaar had gekregen, dat er niet meer geschoten werd bij de ondertrouw ('...wordt er geschoten, dan sla ik de roepen drie weken over, en verzetten de geburen zich dan nog, dan trouw ik u niet, dan kunt ge naar Beek gaan trouwen ......') en dat de jongens en meisjes bij een huwelijk niet meer samen werden getrakteerd ('waarbij werd gezongen, gedanst en gesprongen'), bond hij de strijd aan tegen het 'inhalen'. Hij vertelt over een geval in 1892, toen een zekere Thijs Bruurs uit Esbeek, die in Reusel getrouwd was, volgens 'oude constumen' zou worden ingehaald, omdat hij zich na zijn trouw in Esbeek wilde vestigen:
'De noodige plannen en toebereidselen waren al dagen te voren, geheel buiten mijn weten, gemaakt; ik wist ook van niets, en had er zelfs niet eens aan gedacht, dat nog iets dergelijks ooit zou plaats hebben. Des namiddags zag ik tot mijne verwondering den zoogenaamden stoet vanuit de pastorie. Zou ik er heen gaan? Neen, zoo dacht ik, het zou verkeerd kunnen afvallen; ik zal het eens afzien. Twee boeren te paard, verkleed, reden bruid en bruidegom, komende uit Reusel, tegen - en meer dan half beschonken kwamen zij in volle galop de komst aankondigen; geheel verkleed (met een steilen manshoed - jas - bedgordijnen - dekens enz.) onkenbaar, trokken de buurvrouwen in tamelijk beschonken toestand bruid en bruidegom tegemoet; eene oude vrouw van 80 jaren hield een zoogenaamde toespraak - een meisje, van slecht gedrag bekend, droeg een soort vaandel van versleten bedgordijnen, zingende, dansende ging men herberg in en herberg uit; aan geweerschoten was geen gebrek; aan huis van bruid en bruidegom gekomen, moesten deze midden in den haard op eene stoel gaan zitten; de aanwezigen moesten rondom hen dansen totdat bruid en bruidegom op den grond lagen enz. den geheelen avond werd er gedronken, gedanst en gesprongen enz. enz. - Zondags daarop gaf ik mijne spijt over het gebeurde - mijne afkeuring zoo scherp mogelijk te kennen; ik wees op het bespottelijke - zedelooze enz. en zeide nooit zo'n laage.... gezien te hebben enz. 't Gelukkig succes was, dat alle inwoners van Esbeek hunne afkeuring te kennen gaven - en velen van hen die hadden meegedaan, uit naam en op last van hun ouders hunnen spijt kwamen betuigen; nooit zou zoo iets meer gebeuren - en werkelijk nooit is van het zoogenaamde inhalen bij dergelijke gelegenheden meer spraak geweest. - Deo gratias -'

Harrie Franken

(Kroniek van De Kempen, deel 11, Hapert 1992, blz. 172-175)

© Liedarchief Weebosch-Bergeijk