'De drie begijntjes' nader bekeken





er was er een jonge juffrouw rein
die had er drie dochters die waren begijn
die had er drie dochters die waren begijn

de eerste stierf in het midden der nacht
de tweede op klare lichten dag
de derde toen de zon pas onder was

zij namen elkander bij de hand
en wandelden langs diejen hemelse kant
en wandelden langs diejen hemelse kant

doe open doe open die hemelse deur
daar staan er drie arreme zielekes veur
daar staan er drie arreme zielekes veur

de hemelse deur die werd open gedaan
twee zielekes konden naar binnen toe gaan
maar 't derde dat moest daar blijven staan

en 't viel er op z'ne blote knie
en riep o hemelse moeder marie
en riep o hemelse moeder marie

gods moeder marie nam het bij de hand
en wandelde langs diejen hemelse kant
en wandelde langs diejen hemelse kant

doe toch open die hemelse deur
gods moeder marie staat er zelve veur
gods moeder marie staat er zelve veur

de hemelse deur die werd open gedaan
gods moeder marie kon naar binnen toe gaan
maar 't zieleke moest naar de hel toe gaan

dat ik er nu naar die helle moet gaan
't heeft zeker mijn hovaardij gedaan
't heeft zeker mijn hovaardij gedaan

als ik mijn zuster 's morgens naar de kerk zag gaan
bleef ik er maar voor dieje spiegel staan
bleef ik er maar voor dieje spiegel staan

al zijn mijn haren nog zo lang
'k verzuimde toch nooit gene kerkegang
'k verzuimde toch nooit gene kerkegang

Dit zeer oude lied werd mij voorgezongen door mevr. Pietje de RooyWellens uit Goirle. Het was de eerste keer dat ik dit lied in deze vorm kon optekenen. Florimond van Duyse geeft in zijn standaardwerk over het Nederlands volkslied enkele varianten. (1) De meest gelijkende wat betreft de aanhef is zeker 'Daar waren drie dochterkens fijn', opgetekend door P. de Mont te Nevele. (2) Ik wilde het lied in eerste instantie echter vergelijken met een optekening te Veurne door E. de Coussemaker,(3) die het met stukjes en beetjes samenstelde. (4) Het lied heet bij hem 'Een koning die hadde twee dochterkens'. De essentie van dat lied is gelijk aan die van het onze. Een koning had twee dochters die hij in dezelfde nacht verloor. De ene mag de hemel in, omdat ze trouw haar kerkegang deed, maar de andere wordt naar de hel gestuurd, waar ze solfer en pek te drinken krijgt vanwege haar ijdele levenswandel.

'Uw zuster is naer de kerke gegaan,
en gy zyt naer uw slaepkamerken gegaen,
eene kroone van goud op uw hoofd gedaen.
Dansen en springen moest daer voren gaen.'


In feite zijn de twee meisjes de personificaties van het goede en het slechte, in het begin van het lied al aangeduid door het moment van sterven:

Zy stierven alle twee in eenen nacht.
D'eerste die stierf als de zon rees ten hemel,
De tweede die stierf in 't midden van de nacht.


Het sterven bij het opgaan van de zon symboliseert dus het goede en het sterven te middernacht stelt het slechte voor. In het lied uit Goirle heeft dit gedeelte zijn symbolische betekenis door een corrupte overlevering al verloren.

Volgens G. Kalff vinden we in het lied 'Een koning die hadde twee dochterken' veel sprookjeselementen (5), zoals de reeds genoemde tegenstelling tussen goed en kwaad, het sterven in dezelfde nacht, de prinses die met een gouden kroontje op haar hoofd ten dans gaat enz. Opvallend, maar bij zo oude liederen zeker niet verwonderlijk, is de overeenkomst met enkele nu nog bekende sprookjes (6), waarin steeds uit twee wegen, een goede en een slechte, gekozen moet worden. Uiteindelijk volgt dan de beloning of de straf. Het treffendst is de overeenkomst met het sprookje van 'Vrouw Holle' dat handelt over een weduwe die twee dochters heeft, een stiefdochter (de goede) en een eigen dochter (de slechte). De goede dochter laat tijdens bet spinnen haar spinspoeltje in het water vallen, springt het achterna en komt zo bij Vrouw Holle terecht. Daar werkt ze ijverig en gedienstig en de beloning blijft dan ook niet uit. Ze wordt door Vrouw Holle naar een grote poort gebracht, waar ze doorheen moet lopen. Daar wordt ze met goud bedekt. Zo keert ze terug naar haar stiefmoeder, behangen met gouden kleren. Deze stuurt haar eigen dochter nu ook naar beneden naar Vrouw Holle. Het meisje is echter lui en keert besmeurd met pek naar haar moeder terug. Er zijn dus duidelijk overeenkomsten tussen dit sprookje en het lied ,,Een koning hadde twee dochterkens" en zodoende ook met ons lied, dat er een variant van is. Het is er waarschijnlijk een gekerstende versie van. Zo is de poort bij Vrouwe Holle de hemelpoort geworden, het goede meisje is datgene, dat dagelijks haar kerkegang doet en het slechte het meisje dat zich verlustigt in aardse ijdelheden. Ook zij zal haar straf niet ontgaan. Een beetje vreemd is het feit, dat de voorspraak van Maria het meisje niet in de hemel helpt. Daarom is het niet ondenkbaar, dat Maria een gekerstende Vrouw Holle is, die het meisje ook tot aan de poort begeleidde. In de vijftiende eeuw zijn veel wereldlijke liederen gekerstend, omgewerkt dus tot liederen met een geestelijke strekking. Uit die tijd zou ons lied kunnen stammen, maar het gegeven van het verhaal zou al veel ouder kunnen zijn. Door die kerstening is ook het getal drie in ons lied gekomen, zoals in zovele oude liederen en verhalen. Er is namelijk sprake van drie begijntjes, terwijl in het lied van de Coussemaker sprake is van twee dochterkens. Goed beschouwd is het getal twee logischer in het verhaal, omdat het gaat over de tegenstelling tussen goed en kwaad, maar onder invloed van het christendom werd het getal drie steeds meer in liederen met een religieuze inslag gebruikt. In het christendom en in alle andere grote wereldgodsdiensten neemt het getal drie een bijzondere plaats in. Dr. C. Brouwer haalt in dit verband de Nederlandsche concordantie des Bijbels van Trommius aan (7), waarin staat vermeld, dat het getal drie 202 keer in de bijbel voorkomt. Van een symbolische betekenis is hier echter geen sprake meer. Het getal drie is ,,gedegenereerd" tot een woord dat een kleine hoeveelheid aanduidt. Ook dit getal is geworden tot een traditioneel getal zonder diepere zin.
Jaren geleden tekende ik bij Cato Verkooyen te Aalst een lied op waarmee ik toen niet goed raad wist: 'De zwarte ruiter'.
Het gaat over een meisje dat haar ziel aan de duivel verkoopt. Hij maakt een zwart paard van haar en rijdt er mee naar de hel, waar ze moet boeten voor haar ijdelheid en hovaardij. Ik schreef daarbij in mijn boek 'Liederen en Dansen uit de Kempen' als aantekening (blz. 562), dat het lied teruggaat op een oud Latijns verhaal over een duivelsros, dat in veel West-Europese landen nog lange tijd in sagevorm voortleefde. Het lied van de zwarte ruiter bleek een samensmelting te zijn van twee oude balladen. Het eerste gedeelte van het lied is vrijwel identiek aan 'Het soude een fier Margrietelijn', zoals dat voorkomt in het Antwerps liedboek, maar vanaf de zesde strofe is de inhoud van dat lied gelijk aan die van het verhaal van het duivelsros dat het meisje mee ter helle voert. Het meisje is een goudsmidsdochter, die verknocht is aan het aardse, aan weelde en de schoonheid van juwelen en sieraden. Daardoor komt ze in de hel terecht; ze had haar ziel aan de duivel verkocht. Hier wordt dus maar één persoon ten tonele gevoerd en geen twee, zoals in het lied van De Coussemaker. Maar de strekking blijft gelijk: ijdelheid voert tot verderf. Verderop in het lied vinden we veel overeenkomsten tussen beide liederen. Ik laat wat voorbeelden volgen. In het lied 'Een koning die hadde twee dochterkens' staat:

en riep toen: 'doet open ô helsch portier
hier is er nog een verloren ziel'


In het lied 'De zwarte ruiter' staat:

doe open doe open die helse deur
ik sta met mijn paardeboerinneke veur

Verder laat ik van beide liederen het slot volgen ter vergelijking:

Ten eersten, ze bragten haer daer een stoel;
ten tweeden een kussen, zoo hard en zo koel;
ten derden, maekte ze daer eenen drank
van solfer en pek; niets had vuylderen stank.
Zy zette, zy zette dien drank aen heur mond,
zy dronk, en zy dronk, maer en zag er in geen grond:
en zy zonk daerna in de helle, in de helle,
zy zonk daerna in der helle grond.

Bij het lied 'De zwarte ruiter' is het slot:

de eerste gaf haar ene stoel
de tweede wierp haar een kussen toe

de derde gaf haar drie flessen drank
van pek en solfer was dat niet krank

en hoe meerder zij at en hoe meerder zij dronk
hoe dieper zij nog de hel in zonk


De overeenkomst tussen beide liederen is, denk ik, wel duidelijk. Het zou ons te ver voeren om hier op nog meer details van overeenkomst in te gaan, maar er zijn er zeker nog meer. Zo blijken dan uiteindelijk twee liederen (,De drie begijntjes' en 'De zwarte ruiter') die op het eerste gezicht geen overeenkomst vertonen, toch via een gemeenschappelijke vergelijker ('Een koning die hadde twee dochterkens') zo niet dezelfde, dan toch sterk verwante liederen te zijn.

Elementen uit beide liederen vinden we ook terug in het door Jan Bols opgetekende 'En daar vlogen drij vogelkens over den Rijn' (8). Ook in Duitsland werden varianten van ons lied genoteerd. Von Erlach (9) geeft een lied met de titel 'Die drei Königstöchter'. Het begint zo:

Es fielen drei Sterne vom Himmel herab,
Sie fielen wohl auf des Königs Grab.
Dem Könige starben drei Töchterlein ab.

Die eine die starb, als der Morgen anbrach,
Die andre die starb, als der Mittag anbrach,
Die dritte die starb, als der Abend anbrach.


Ze komen met z'n drieën bij de hemelpoort aan. De twee oudsten mogen binnen, maar de derde wordt niet toegelaten:

Wenn du in die Kirch solltst gehn
So bliebst du vor dem Spiegel stehn..
.

Al met al blijkt het gegeven van de keuze tussen goed en kwaad en de uiteindelijke beloning of straf een geliefd thema te zijn geweest, dat we in vele oude liederen terugvinden.
Dat het thema geliefd was, blijkt uit de lange levensduur die sommige van die liederen hebben gekend en nog kennen. Eeuwenlang zijn ze overgeleverd, van moeder op dochter, van vader op zoon, zodat deze resten van onze oude liedcultuur op de dag van vandaag nog konden worden vastgelegd, vlak bij huis tussen onze niets vermoedende dorps- of stadsgenoten.

1) Duyse, Fl. van; Het oude Nederlandsche lied, deel I. Den Haag-Antwerpen 1903, blz. 25. (terug)

2) De Mont, P.; Volkskunde III (1890). blz. 58 (terug)

3) De Coussemaker, F.; Chants populaires des Flamands de France, Lille 1930, blz. 171 (terug)

4) De Coussemaker tekent bij het lied aan: 'Elle est connue dans plusieurs localités des arrondissements de Dunkerque et d'Hazebrouck, mais seulement par fragments. Nulle part nous n'avons pu la trouver aussi complète qu'elle est ici'. (terug)

5) Kalff, G.; Het lied in de Middeleeuwen, Leiden 1884, blz. 74 (terug)

6) Dr. Kallf noemt hier o.a. het verhaal uit de Duizend-en-een-nacht ,De drie prinsen en de wondervogel' en enkele sprookjes van de Gebr. Grimm, waaronder Vrouw Holle) (terug)

7) Bouwer, C.; Das Volkslied in Deutschland, Frankreich, Belgien und Holland. Untersuchungen über die Auffassung des Begriffes: über die traditionellen Zeilen. die Zahlen-, Blumen-, und Farbensymbolik, Groningen-Den Haag, 1930, blz. 153 (terug)

8) Bols. J.; Honderd oude Vlaamsche Liederen, Namen, 1897, blz. 97 (terug)

9) Erlach, F.K. Freiherr von: Volkslieder der Deutschen, Mannheim 1834-1837, deel III, blz. 65 (terug)

Harrie Franken

(Brabants Heem, 35 jrg. 1983, nr. 4, blz. 208-212)

© Liedarchief Weebosch-Bergeijk