In het kader van deze publikatie
over de Kempische Driekoningen beperken we ons tot die driekoningenliederen,
die onder het draaien van de ster of met begeleiding van de rommelpot werden
gezongen. Het zou ons te ver voeren om hierbij helemaal terug te gaan naar de
oorsprong van deze liederen, ons te verdiepen in de herkomst van zowel teksten
als melodieën of de ontwikkelingsgang van het middeleeuwse driekoningenlied
tot in onze dagen te schilderen. Misschien is het goed eens terug te blikken
in het verleden vanaf het ogenblik dat de Kempische Driekoningen begonnen met
hun bedeltochten, op een moment dat de traditie van niet alleen het sterrelied
maar ook van het bedellied in de Kempen zo goed als dood was, en naar sporen
te zoeken in de overlevering van het driekoningenzingen in onze streek.
Veel mensen blijken het bedelliedje Driekoningen, Driekoningen, geef mij
een nieuwe hoed nog te kennen, maar herinneringen aan een rondgang
op driekoningendag, laat staan aan een rondgang met een draaiende ster, hebben
de meesten niet. In 's Hertogenbosch werd in 1924 op initiatief van o.a. Vincent
Cleerdin het sterrezingen in een nieuwe fase (1)
gebracht. Honderden kinderen trokken met lampions door de straten van Den Bosch.
Hier en daar trof men zelfs bonte koningsstoeten aan in de geest van de middeleeuwse
driekoningenstoeten. In andere delen van de provincie, o.a. te Tilburg, is dit
initiatief overgenomen, zodat ook in de Kempen vanuit de aangrenzende gedeelten
van de provincie het driekoningenzingen bekend is geworden, echter niet vanuit
een natuurlijke overlevering. Het is de vraag of degenen die schreven over het
driekoningenzingen in b.v Bladel, Hilvarenbeek, Oirschot of in Brabant in 't
algemeen herinneringen hadden aan 't overgeleverde gebruik of aan het vanuit
Den Bosch opgewaardeerde, met wedstrijden en heuse jury's omgeven driekoningenzingen.
Opvallend is dat noch Bernard van Dam noch de Bont gebruiken rond Driekoningen
of driekoningenliedjes noemen.
En gij sterre, gij moet er zo stille niet staan...
En gij sterre, gij moet er zo stille niet staan.
Kyriëleison gratia.
En gij moet er met ons naar Betlehem gaan.
Ave Maria.
Te Betlehem in die schone
stad,
waar Maria met haar klein kindeke zat.
En dat kindeke heeft er
zo lang geleefd,
totdat 't hemel en aarde geschapen heeft.
En wij klopten al op Herodus
zijn deur
en Herodus den koning kwam zelver veur.
En Herodus die sprak er
met een valsheid:
'En waarom ziet de jongste van drie er zo zwart?'
Ziet hij er zo zwart? Hij
is er bekend;
hij is er de koning uit Oriënt.
Geef mij een penning met
een wit kruis.
Heeft hij er geen kruis, dan geeft er een munt.
Het zingen met de ster was eens een algemeen voorkomend verschijnsel. Het lied dat daarbij gezongen werd is, vertakt in veel varianten, op veel plaatsen door volkskundigen opgetekend, zodat het op den dag van vandaag in grote lijnen nog gereconstrueerd kan worden. In de Kempen zijn van dit lied meer dan twintig varianten bekend. Het is ontstaan uit de dramatische voorstelling van de aanbidding van de drie koningen in de kerk. Vanuit dat kerkgebouw krijgen we dan een rondgang van koorknapen en scholieren, later van de jeugd in het algemeen. Ik heb het lied hier gegeven zoals het in de Kempen gezongen werd door Ut Muziek. De Kempische volksmuziekgroep maakte hiervoor gebruik van de optekeningen van Theophiel Peeters, die in de (Belgische) Kempen zes driekoningenliederen optekende, waarvan er vier sterreliederen zijn. De andere twee, hoewel ze beide Driekoningenlied genoemd worden, zijn geen driekoningenlied in de zin van het sterrelied. Het ene is een verhalend lied over de drie koningen die het pasgeboren kind bezoeken, het andere een lied dat in de huiselijke kring werd gezongen. Het eerste sterrelied werd opgetekend te Zondereigen, het tweede (qua tekst identiek aan het eerste en nog gegrond op de 3e kerkelijke modus) te Vlimmeren in 1901. Hoewel het derde sterrelied, opgetekend te Zoersel, Nieuwjaarslied als titel draagt, gaat het toch om een variant van het oude, hiervoor al genoemde, sterrelied En gij sterre, gij moet er zo stille niet staan. Het komt wel meer voor, dat driekoningen- en nieuwjaarsliedjes met elkaar verweven zijn, moeilijk als de oude feesten van de wintertijd van elkaar te scheiden waren. Het vierde sterrelied tekende Peeters op bij twee oude lieden te Gierle in het jaar 1907. Zij draaiden de ster en zongen:
Hier treden wij Heere met onze ster.
Wij zoeken hier Heer Jezus, wij hadden hem gere.
Wij klopten al aan Herodus zijn deur:
Herodus de koning kwam zelver veur.
Hij sprak er al met een valscher hart:
Hoe ziet er de jongste van drijen zoo zwart.
Al is hij zoo zwart, hij is er bekend,
Hij is er de Koning van Orient.
Wij kwamen hooge bergen
opgegaan,
Daar zag men de sterre stille staan,
O sterre, gij moet er zo stille niet staan,
gij moet er met ons naar Betlehem gaan.
Te Betlehem in die schoone stad,
daar Maria met haar kindeke zat.
Zoo kleiner kind en zoo grooter God
daar al de Joden mee hebben gespot.
Hoewel de melodie, die nog
gegrond is op de eerste kerkelijke modus, en de strofevorm in zijn geheel afwijken
van de twee eerstgenoemde sterreliederen met hun binnen- en eindrijmen en de
aanhef van het lied anders zou doen vermoeden, blijken we toch weer te maken
te hebben met een variant van En gij sterre...
Pastoor Jan Bols tekende het lied op in Westerlo, weliswaar met afwijkende coupletten,
maar met duidelijke elementen van overeenkomst. In Grobbendonk
en Vosselaar vinden we het lied eveneens. Ook het door Bols opgetekende Wij
komen van Oosten, wij komen van ver, a la berdina kosteljon
(2) en het in de omgeving van Den Bosch meest bekende
driekoningenlied Hier komen wij aan met onze lantaere gaan terug op hetzelfde
sterrelied.
Anders dan in de Belgische Kempen blijken in de Nederlandse Kempen geen levende
herinneringen meer aan dit sterrelied te bestaan. Panken schrijft daarover het
volgende: De zangers met het Driekoningenfeest droegen vóór
de Hervorming veeltijds een versierde ster aan eenen langen stok of staak mede.
Eenmaal was dit gebruik, vermoedelijk zoo oud als de mysteriespelen, over al
de Nederlandse gewesten en in België verspreid, in welk land het nog bestaat.
Thans zijn de sterredragers buiten geheugenis. Nu is Panken geen autoriteit
op het gebied van volksgebruiken, maar hij was een goed waarnemer en schreef
er verschillende artikelen over.
Goed beschouwd gaat het bij het zingen met de ster in onze streek dus eigenlijk
maar om één lied. Alle optekeningen uit de overlevering kunnen
we terugbrengen tot En gij sterre, gij moet er zo stille
niet staan. Niet alleen in de Kempen maar ook daarbuiten is dit sterrelied
zeer populair geweest, getuige de Westvlaamse (3)
en Hollandse lezingen.
Terwijl in het Noorden en in België nog sterrezangers rondtrokken tot vlak
na de Tweede Wereldoorlog, was er in Noord-Brabant niet veel meer van het driekoningenzingen
overgebleven dan het alom bekende liedje Driekoningen, Driekoningen, geef
mij een nieuwe hoed . Daar leefde het enkel nog in de
kinderfolklore. In 1745 werd in Den Bosch namelijk het zingen van driekoningenliederen
en het lopen met een verlichte ster verboden.(4)
Als reactie op dit verbod zong men dit spotliedje op de gerechtsdienaars in
de hoofdstad; de ambtenaren kregen daar met driekoningen een nieuwe hoed.
Driekoningen, Driekoningen
Driekoningen, Driekoningen,
geef mij 'ne nieuwen hoed;
M'nen ouwen is verslete,
ons moeder mag 't nie weten.
Onze vaoder heget gèld
op de rooster neergeteld.
Op verschillende plaatsen in de Nederlandse Kempen kon ik dit bedelliedje optekenen. Panken noemt het als enige bedelliedje rond driekoningen. Hij tekent daarbij aan, dat in plaats van de laatste regel ook wel gezongen werd: mijn nieuwe is te goed. In o.a. Hilvarenbeek en Netersel zong men daar: al op de toonbank neergeteld. Elders zong men: op de spaarbank gezet. of in plaats van de drie laatste regels:
Ons
vader mag 't nie weten
Ons moeder is nie thuis
Piep zei de muis in 't voorhuis (ook wel zomerhuis) (5)
Dat het ook in de Belgische
Kempen een erg verspreid lied was, getuigen de vele optekeningen die ervan bestaan.
In de gemeente Lommel gingen arme kindjes, in tegenstelling tot de Nederlandse
Kempen, rond de eeuwwisseling nog wel jaarlijks met o.a. dit liedje en de rommelpot
langs de huizen. In Retie zongen de kinderen het lied, terwijl ze in groepjes
van drie tot vijf man met een draaiende ster langs de deuren trokken, in de
avonduren bijgestaan door een stallantaarn of een ballonnetje met een kaars
erin. In de omgeving van Brussel behoorde het tot de meest gezongen liedjes
en ook in Turnhout was het bij de rondtrekkende jeugd veruit het populairste
lied. Daar liepen de kinderen met de rommelpot en een houten ster langs de huizen,
waar ze hun koningslied zongen. Ook Nuyts noemt het als eerste en meest gezongen
lied. In Grobbendonk en in Beerse was het eveneens het meest geliefde driekoningenliedje.
Om de verspreiding van een bepaald lied te kennen is men natuurlijk afhankelijk
van mensen, die de liederen noteerden. Gezien de vele optekeningen die er van
dit liedje bestaan, mogen we gerust aannemen dat het een erg grote verspreiding
heeft gekend.
Zoals veel andere bedelliedjes rond Nieuwjaar en Vastenavond is ook dit driekoningenliedje
erg kort. De voorkeur voor korte liedjes hield verband met de competitiegeest
die er onder de kinderen heerste om het meest op te halen, daarbij het accent
verplaatsend van het algemeen feestvierend karakter van de driekoningenliederen
naar een meer bedelend karakter. Hoe korter het lied, hoe meer plaatsen aangedaan
konden worden en hoe meer geld men ophaalde. Ik moet daarbij direct aantekenen,
dat in de jaarkransfolklore rond de midwinterfeesten zingen en geschenken geven
veelal samengaan.
In de negentiger jaren van de 19e eeuw schrijft Panken nog, dat er in de Kempen
met driekoningen nergens liedjes of deuntjes gezongen werden. In Reusel is het
gebruik dat kinderen als drie koningen verkleed langs de deuren trekken in het
midden van deze eeuw op sterven na dood. Dit in tegenstelling tot het Vastenavondfeest,
waarbij nog tot in de vijftiger jaren verschillende bedelliedjes werden gezongen
met begeleiding van de rommelpot, die langzamerhand plaats maakte voor rammelende
centenbusjes.
Overige liederen
Tijdens of na de vanuit Den Bosch gestuurde heropleving zijn er plaatselijk nieuwe liedjes gemaakt; men wilde op die manier een betere indruk maken op de jury die de groepen moest beoordelen. Enkele voorbeelden uit Tilburg:
1
De koninkjes lopen stoep op stoep af,
Zij zoeken het kind dat de hemel ons gaf.
Zij kwamen van 't Oosten, zij kwamen van ver,
Met kronen van goud en een draaiende ster.
2
Wij zijn twee koningen
En dansen in het rond 2x
hm hmh hm ...
Wij zijn twee koningen
En zoeken naar Jezus 2x
Een grote schat aan sterreliederen ontstond uit de Kempische Driekoningen, die in de tachtiger jaren door de Kempische dorpen trokken. Hun liederen waren in volkse trant, vaak nog geïnspireerd door de middeleeuwse liederen met hun Latijnse refreinen. Aangezien ze innig verbonden waren met 't Patternaat van Jan Baptist, is het niet verwonderlijk. dat de Kempische Driekoningen in de meeste van hun liederen een geëngageerdheid uitstralen, die men bij dit soort liederen eigenlijk niet zou verwachten. Enkele voorbeelden illustreren dit.
Uit Het kiendje op de heide
Het land kraakt in zijn
voegen
De wind zit vol verdriet
Om 't onrecht dat de armen
Hier en alom geschiedt
Uit Een nieuw koningslied
Ach mensen, toch trilt er
wa droefs deur ons lied
Domus cremio
Want èrremoei, honger brengt zörg en verdriet
Pars fidelio
In menig land, heel ver hier vandaan,
Zijn talloze kinderkes doodgegaan.
Zijn talloze kinderkes doodgegaan
Van honger doodgegaan.
Uit De drie koningen op zoek naar het kind van de vrede
De ster is verduisterd door
solfer en rook
De geur van de gagel vergaan in de smook.
De zon wordt gesmoord door een donkere lucht,
Waaruit desperaat 't laatste vogelvolk vlucht.
De liederen werden begeleid
door Ut Muziek en bevriende muzikanten op fluit, viool, accordeon, contrabas,
klarinet, kleppers en rommelpotten. De liederen van de Kempische Driekoningen
kenden ondanks hun korte bestaan al een zekere traditie, doordat ze ook nu nog
worden gezongen door andere groepen, in navolging van de Kempische Driekoningen.
_________________________________________________
1) Drs.
H. Mandos; Brabantse volksgebruiken in Het nieuwe Brabant, deel II, 's
Hertogenbosch 1953, blz. 54.
Mandos schrijft daar,
de ideeën van die tijd ondersteunend: 'Ook eenvoudige volksgebruiken die
meer en meer ontaardden tot bedelpartijen van rondtrekkende kinderen, heeft
men van den ondergang kunnen redden.' Hij ziet ook de nadelen van zulk een ingreep,
doordat 'het accent van gedwongenheid en kunstmatigheid te sterk sprak'. [terug]
2) A
la berdina kosteljon zou een verbastering kunnen zijn van à la berline
postiljon. Bij Pol Heyns (Volksliederen, Antwerpen 1941, blz. 163) heet
het e la berlina postiljon. Dit refreinachtige gedeelte werd, waarschijnlijk
in de achttiende eeuw, in het sterrelied ingevoegd naar aanleiding van de postkoetsen,
Berliners geheten, die de verbinding onderhielden tussen Berlijn en Parijs.
Op deze manier wilde men aangeven dat de koningen van ver kwamen. Het refrein
van dit sterrelied vertoont bijzonder veel overeenkomst met dat van het sterrelied
Wij komen getreden met onze starre, zoals dat is gegeven door Hoffmann
von Fallersleben in Holländische Volkslieder, 1838 en overgenomen
uit De Marsdrager, of Nieuwe Tooverlantaren, 1754, blz. 57. Ik
zet de twee refreinen naast elkaar:
Lauwerier de knier | Van cher ami tot in de knie |
Zijn Karels konings kinderen, | Wij zijn drij koningskinderen |
Pater bonne Franselijn, | Sa pater trok naar Venderloo |
Jeremie | Van cher ami. |
3) E. de
Coussemaker; Chants populaires des Flamands de France. 1930, blz. 86.
De Coussemaker tekende het lied op te Duinkerken. Het refrein stamt nog van
het kindwiegen. In de kerken werd werkelijk gewiegd; de priester placht op kerstdag
een wiegje met een beeldje erin op het altaar te zetten. De kinderen brachten
ook een wiegje met een beeldje erin mee naar de kerk en wiegden bij de refreinen
hun kindje in navolging van de priester. Meegebrachte belletjes begeleidden
het wiegen. Het is bekend dat in het Rijnland tijdens de refreinen van de wiegeliederen
wiegende bewegingen door de gelovigen werden gemaakt. [terug]
4) Gerard
Rooijakkers; Rituele repertoires. Nijmegen 1994, blz. 455.
Het verbod om met Driekoningen liedjes te zingen of met de verlichte ster te
lopen werd uitgevaardigd, omdat 'onder die persoonen sig doorgaans een of meer
bevinden, die gedeguiseert en zwart gemaakt zijn: en dat deselve aldus, baldadig-
of moedwilligheden begaande, veeltijts niet kunnen worden gekent'. De laatste
regel zou duiden op het feit dat het geld net zo vlug weer verdwijnt als dat
het binnenkomt; het geld, op een rooster geteld, valt er door. [terug]
5) Dr.
Jos Schrijnen; Nederlandsche volkskunde. Zutphen 1930, blz. 175 en Gerard
Rooijakkers; Rituele repertoires, Nijmegen 1994, blz. 455.
Bij 'Piep zei de muis in 't voorhuis' wordt gedoeld op schepen Piper, die de
hand had in de eerder genoemde antikatholieke bepalingen. [terug]
Andere geraadpleegde literatuur:
Dr. K.C. Peeters; Het
volksche kerstlied in Vlaanderen, Antwerpen 1942
Jan van der Heyden;
Natuur en landleven in De negende zaligheid, Bladel 1975
Jan Naaijkens; Dè's Biks, Hilvarenbeek 1992
Willem Iven; Orskot ochottochot, Hapert 1980
Dr. H.H. Knippenberg; in Land en volk van Brabant, Amsterdam/Antwerpen
1950
Bernard van Dam; Oud-brabants dorpsleven, Brabants Heem 1972
A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland, Assen 1958
Ut Muziek; Kerst- en Nieuwjaarsliederen, 1982
Theophiel Peters; Oudkempische volksliederen en dansen, Eerste bundel,
1952
Jsn Bols; Honderd oude Vlaamsche liederen, Namen 1897
A. Boone; Het sterrelied in Volkskunde, jrg. 77, nrs 3/4
D.J. van der Ven; Van Driekoningen-avond en keuninkje spelen, Baarn z.j.
P.N. Panken; Liederen, rijmen & kinderspelen uit Noord-Brabant, Brecht
1899
Jan ter Gouw; De volksvermaken, z.j.
Dr. C. van de Graft; Nederlandsche volksgebruiken bij hoogtijdagen, Utrecht/Antwerpen
1947
René Stappaerts; De lozie. Uit het leven van een Kempens boerendorp
tussen 1900 en 1930, 1992
Lic. M. Moreels en dr. S. Top; Het bedelzingen in Oudenaerde en omgeving.
Enkele resultaten van een proefondervindelijke enquête 1976-1977 in
Volkskunde, jrg. 80, nr. 1, 1979
M. Moonen; Driekoningen 1949 in de Turnhoutse Kempen in Volkskunde,
Nieuwe reeks, jrg. 9, nr 1/2, 1950
Turnhoutse volkskalender in Taxandria, Nieuwe reeks XI, 1939
E.J. Nuyts; Rijmkes en Liedjes uit Kinderspelen te Turnhout verzameld,
Turnhout 1930
André Geerts; Onderzoek naar de frequentie van de kinderbedelliedjes
rond Kerstmis, Nieuwjaar en Driekoningen te Grobbendonk in Taxandria,
Nieuwe reeks XL, 1968
Lucy Gelber; Volks- en kinderzang in Beerse en Vlimmeren, Beerse/Vlimmeren
1989
Wim van Gompel; Volksvermaak in Reusel, Reusel 1981
Rolf Jansen; We hebben gezongen en niks gehad, Tilburg/Breda 1984
Harrie Franken