Inventarisatie
van het volkslied in N.-Brabant
doelstelling | afbakening
| werkterrein | methode en registratie
| ontsluiting | verscodering
Voorgeschiedenis
Naar aanleiding van mijn 'Liederen en dansen uit de Kempen', dat in 1978 in
druk verscheen en dat een verslag is van een optekening in de Nederlandse en
een gedeelte van Belgisch Kempen gedurende zo'n tien jaar, bereikte mij vanuit
de 'Stichting Brabants Heem' het verzoek om het zoeken naar liederen uit te
breiden tot een groter gebied, de oostelijke helft van de provincie. Door de
stichting werd contact opgenomen met het bestuur van de provincie Noord-Brabant,
die een subsidie ter beschikking stelde om mij gedurende drie jaar twee dagen
in de week in de gelegenheid te stellen te inventariseren, maar onder die voorwaarde,
dat ik mij niet zou beperken tot oostelijk Noord-Brabant, maar de gehele provincie
in het onderzoek zou betrekken. Zo kon ik in 1981 beginnen met het zoeken naar
zegslieden en hun iederen en alles wat daarmee samenhangt. De inventarisatie
gedurende de eerste drie jaren leverde zoveel materiaal op, dat de opdracht
met nog eens drie jaren werd verlengd.
Doelstelling
Voor ons lag een te inventariseren gebied, dat nog niet eerder intensief was
bewerkt. Wel waren er optekeningen gedaan door Ate Doornbosch wiens werk niet
hoog genoeg te schatten is, en op kleinere schaal door enkele regionale veldwerkers,
die werkten met verschillende intenties, deels om de optekening zelf, deels
om te voorzien in de behoefte aan nieuw Iiedmateriaal voor hun muziekgroepen.
In de eerste plaats moest ik voor mijzelf duidelijk stellen, wat er vastgelegd
moest worden en met welke intentie. Als het dan al niet wetenschappelijk gebeurde,
moest het toch zo gebeuren, dat het voldoende gegevens aandroeg om wetenschappelijk
met het materiaal te kunnen werken. Er werd gekozen voor een onderzoek, dat
in de eerste plaats gericht was op het vergaren van Iiedmateriaal en het proberen
terug te vinden of reconstrueren van bij zegslieden slechts gedeeltelijk gekende
liederen, waarbij het lied als een op zichzelf staand product werd gezien. Ik
was en ben me ervan bewust, dat dit een enigszins verouderde opvatting is over
liedinventarisatie. Nochtans stelde ik deze prioriteit, terwijl ik daarnaast
zeker niet voorbij wilde gaan aan de nieuwere inzichten die in 't begin van
20e eeuw opgang maakten, namelijk dat de zegspersoon minstens zo belangrijk
is als het lied. De waardering, of in enkele gevallen opwaardering, van de zegspersoon
vloeide voor een gedeelte ook voort uit het feit, dat bepaalde streken al flink
waren uitgekamd, zodat men niet kon verwachten, dat zoekwerk nog veel essentiëel
nieuws zou opleveren. Mede daardoor is het accent van bijvoorbeeld het verhalen-
en sagenonderzoek meer verschoven naar de persoon van de verteller, gevormd
als die is door de situatie in een bepaalde streek of periode. Ik meen, dat
ook bij het up-to-date onderzoek naar sagen, onder de leiding van professor
Top aan de universiteit van Leuven, het registreren van verhalen niet naar het
tweede plan wordt verschoven, zeker niet als blijkt dat het te onderzoeken gebied
niet grondig is doorzocht. Bij mijn inventarisatie ligt dus de nadruk op het
registreren van liederen, liederen die gedoemd zijn te verdwijnen, omdat we
op een punt zijn gekomen, dat veel van de liederen, die zowel in hun melodie
als in hun tekst een lange traditie tonen, uitsterven, omdat de maatschappelijke
voorwaarden niet meer gunstig zijn. Er is een bijna abrupt einde gekomen aan
de liedoverlevering. De behoefte om de tijd te doden met het zingen van liederen
is vooral door de komst van radio en televisie voorbij. De liederen die we vastleggen
behoren dan ook voor het overgrote deel tot het dode liedmateriaal, enkel bewaard
in geheugens van mensen, die nog resten uit de tijd, dat liedjes zingen nog
een functie had, dat er nieuwe liedjes opdoken en dat de zangtraditie nog bevestigd
werd. Men zou nu dus kunnen spreken van liedarcheologie. Uit het primair stellen
van het lied vloeit voort, dat het onderzoek niet plaats vindt bij willekeurige
personen, maar uitdrukkelijk bij zegspersonen, bij personen dus, die liederen
te bieden hebben. Wat de invloed van het lied of zingende mensen op andere niet
zingende of niet in zingen geInteresseerde mensen is geweest, blijft dus grotendeels
buiten beschouwing. De functie van het lied wordt vooral gezien in relatie tot
de zanger ot zangeres. Er kunnen daarblj vragen worden gesteld als: Welke mensen
zongen, waarom en wanneer? Zong men voor zichzelf of voor anderen? Welke invloed
had het gezang op de psychische gesteldheid van de zanger? Moest je überhaupt
muzikaal zijn om te zingen? Wat onderscheidt het zingen van liederen van het
opzeggen van gedichten of het vertellen van verhalen? Zelfs bij niet-muzikale,
soms zelfs vals zingende mensen, merkte je dat het zingen door hen zelf duidelijk
als weldadig werd ervaren. De zowel fysische als geestelijke vibratie, die ontstond
bij het zingen, bleek, vooral bij lange, langzaam gezongen, recitatiefachtige
gezangen, veel zegslieden een benijdenswaardige rust te geven. Ik denk, dat
de invloed van het lied op de zanger zelf nog te vaak wordt onderschat.
Afbakening onderzoek
Het gaat bij de inventarisatie om door het volk, mondeling of schriftelijk overgeleverde
liederen, ongeacht hun bron. Of ze nu stammen uit de cabaretwereld of een zeer
oud folkloristisch gebruik, overgenomen zijn van de marktzanger, geleerd van
de ouders of zelfs gehoord op de grammofoonplaat, als ze gezongen zijn en overgeleverd,
al dan niet aangepast om wat voor reden dan ook en een duidelijke functie hebben
gehad, worden ze in principe vastgelegd. Omdat niet alles hoeft en kan worden
vastgelegd, moet er een keuze gemaakt worden, een keuze wat betreft het voorrang
verlenen van bepaalde liedsoorten. Een soort helemaal uitsluiten kan niet; je
kunt alleen besluiten bepaaIde liederen in principe niet op te nemen. Dat betekent,
dat je nog altijd kunt vinden, dat een lied van een in principe uitgesloten
soort, als blijkt dat dat belangrijke elementen bevat, vastgelegd moet worden.
Als verzamelaar/veldwerker moet je vooruit denken in de geschiedenis. Wat nu
niet interessant is, kan na verloop van jaren wel waardevol blijken. Om het
geheel werkbaar te houden heb ik voor mezelf besloten de volgende liedsoorten
in principe niet op te nemen, daardoor de kans lopend toch min of meer belangrijke
zaken te missen:
1.
kunst- en natuurliederen, zoals die bijvoorbeeld wel eens zijn voorgedragen
op culturele avonden van KPJ, Boerinnenbonden enz.;
2.
vaderlandse liederen;
3.
liederen in de volkstoon, zoals Hamers, Worp, Catharina van Rennes, Hullebroeck
en anderen die vervaardigden;
4.
Iiederen uit kerkelijke gezangboeken;
5.
schoolliedjes van vroeger. Ik noem die apart, omdat daar zegslieden vaak mee
komen aandragen. Bedoeld zijn liedjes als:
'Foei, o foei, wat is 't hier nat,
miauwde Mies, de kleine kat.
Loop dan ook niet door het water,
miauwde de grote kater.'
6.
schlager-, cabaret en grammofoonplaatliederen.
Ze worden bij voorkeur niet opgenomen, of het moet duidelijk zijn, dat ze toch
in de overlevering zijn terechtgekomen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is:
'Dat is de kunst', een lied, dat zijn ontstaan vond in de cabaretwereld en overgenomen
is door het volk, dat dankbaar gebruik maakte van zijn tot bij-dichten uitnodigende
structuur.
Liederen die overgenomen blijken uit bundels of boeken.
Zo herinner ik me een mevrouw uit Schijndel die ik bezocht op aandringen van
haar zoon ult Eindhoven. Zij zou erg veel liedjes kennen, allemaal opgeschreven
in grote schriften. Met hooggespannen verwachting bezocht ik haar. Zij had in
haar schrift voor mij zeer interessante liederen geschreven, liederen die ik
eerder slechts met veel moeite had kunnen vinden. Toen ze ze probeerde te zingen
bleek al gauw, dat ze de liederen niet kende, aithans niet in de vorm, waarin
ze ze had opgeschreven. Mijn bange vermoeden, dat ze de liederen uit mijn 'Liederen
en dansen uit de Kempen had overgeschreven', bleek juist. Haar grote repertoire,
vastgelegd in haar liedschriften, had voor mij geen waarde meer. Wel kon ik,
met haar buurtend over de liederen, nog wat fragmenten en afwijkende melodieën
opnemen. Zo werkte mijn eigen werk als een rem in de overlevering, omdat die
mevrouw meende, zo bleek, dat haar eigen liedjes niet goed waren, omdat ze afweken
van de liedjes, zoals die 'officieel' te boek stonden. Het is zaak een gevoel
te ontwikkelen, dat je in staat stelt de juiste keuze te maken. Je moet tijdens
je werk de verschillende aspecten van de liederen in het oog houden, zowel de
filologische en musicologische als de folkloristische en volkskundige. Een veldwerker
moet op zijn minst geïnteresseerd zijn in die verschillende manieren van
benadering. Een lied tekenen we niet in de eerste plaats op om ons zelf en de
velen die in die liederen hun jeugd zien herleven en kunnen terugdromen in hun
herinnering, te plezieren, maar om zowel de taalkundige als de volkskundige,
de geschiedkundige en de musicoloog te kunnen gerieven bij hun onderzoeken en
studies. Het veldwerk heeft dus duidelijk een dienende, maar daardoor niet minder
belangrijke taak. De grote veldwerker, componist en musicoloog Zoltan Kodaly
zei het al: "De studie van het volkslied vergt de werkzaamheid van duizenden
handen en duizenden ogen en jaren van intensieve studie." We moeten erg accuraat
te werk gaan bij het waarderen van wel of niet op te nemen liederen. Voor mij
is het een van de moeilijkste punten bij het veldwerk.
Bijzondere aandacht krijgen in ieder geval de verhalende liederen, omdat ik
de indruk heb, dat die het snelst verdwijnen en het meest te bieden hebben.
Niet alleen zijn ze van belang in provinciaal opzicht, maar ook in landelijk
en internationaal verband zijn ze soms van grote betekenis. Ook de kinder- en
dansliedjes worden altijd vastgelegd, uiteraard met de beschrijving van de uitvoering.
Liederen over bepaalde streken en dorpen worden ook opgenomen, ook als ze slechts
een beperkte overlevering kennen. Ze kunnen altijd volkskundige, tijd- en plaatsgebonden
elementen bevatten. Een belangrijke groep is ook de markt- en straatliederen,
verspreid via allerlei soorten briefjes en boekjes door al of niet zingende
of alleen maar ventende liedverkopers. Een andere groep die ook van belang is,
bestaat uit de folkloristische liederen, liederen bij traditionele feesten en
gebruiken. Als laatste categorie wil ik noemen: de feest- en refreinliederen.
Een heel aparte categorie, die van de feestliederen, gezongen ter gelegenheid
van bruiloften, jubilea en andere feesten. Ze zijn soms opgenomen in liedschriften,
maar 't meest vind je ze in de bekende feestgidsen. Sommige van die liederen
kennen een overlevering van vele tientallen jaren. Deze gelegenheidsliederen
zijn vooral voor de volkskundige van belang vanwege hun schildering van de geest
van de tijd, waarin ze werden gezongen.
De vele stapels feestgidsen die ik vergaarde, volgeladen met voordrachtliederen,
preken, reglementen, gezelschapsspelen, voordrachten, spreuken en tekeningen
geven een bijna volmaakt beeld van de manier van feesten, mentaliteit en smaak
van onze voorouders. Bovendien geeft de keuze van de gebruikte melodieën een
indruk van de voorkeur, in verband met Iengte, omvang, melodische Iijn en opbouw
van de in die tijd bekende liederen. Door de feestgidsen ziet men liederen veranderen.
Een in mijn dorp ter gelegenheid van een bruiloft ontstaan lied op de wijze
van 'We lusten nog we! een emmer vol jenevertje, jenevertje' kon ik op die manier
in zijn ontwikkeling observeren. Sommige coupletten, die algemeen genoeg waren
om door verschillende gezelschappen te kunnen worden gezongen, bleven bewaard,
andere vervielen, werden door nieuwe vervangen, die op hun beurt weer wel of
niet werden overgenomen. Het lied geraakte tot in Zuid Limburg, voor zover ik
heb kunnen nagaan, waar het in een bepaalde vorm consolideerde. En zou de dictatuur
van de discjockeys de feesten niet zijn komen verstoren, dan zou het lied hebben
kunnen uitgroeien tot een nieuw feestlied, zo men wil tot een nieuw volkslied,
omdat gebleken is, dat het bepaalde kenmerken had, die nodig zijn om te kunnen
uitgroeien tot een volkslied.
Werkterrein
Het werkterrein omvat volgens de opdracht de gehele provincie. Het is dus een
afgebakend gebied. Strikte afbakening van onderzoeksgebieden heeft natuurlijk
zijn nadelen. Bepaalde lijnen, die tijdens het onderzoek blijken tot buiten
de provincie te lopen, zouden moeten worden afgebroken. Wegwijzers naar bepaalde
informanten zouden niet mogen worden gevolgd. In mijn geval volg ik sporen tot
buiten het officieel afgebakend gebied als ik vind dat ze van belang zijn voor
het onderzoek. Dat kunnen bezoeken zijn aan informanten, die het liederfgoed
mee buiten de grenzen hebben genomen. Dat kunnen bezoeken zijn aan zegslieden,
die de bron van bepaalde gegevens kunnen verduidelijken. In sommige gevallen
kan het zijn om de bron van het lied zelf te achterhalen. Omdat de liedoverlevering
vooral in noordelijke richting plaatsvond, bezoek ik regelmatig de Belgische
provincies Antwerpen, Brabant en Limburg. Men zou dus kunnen zeggen, dat de
inventarisatie plaats vindt in de Nederlandse provincie Noord-Brabant en het
onderzoek op de Brabantse zandgronden, de oude Kempen, begrensd door de Schelde
en de Zeeuwse wateren in het westen, de grote rivieren in het noorden, de Peelstreek
en de Maas in het oosten en de Demer in het zuiden.
Methode en registratie
De inventarisatie gebeurt voornamelijk door het afleggen van bezoeken. Het overgeleverde
liedmateriaal wordt vastgelegd door middel van registratie op geluidsbanden,
't maken van kopieën en het maken van notities.Vanaf september 1981 werden ontelbare
bezoeken afgelegd. Meestal werd van tevoren contact opgenomen met de zegspersoon.
Onvermijdelijk zijn dan de vaak lange, inleidende gesprekken, die een oriënterend
karakter hebben voor zowel mijzelf als de zegspersoon. Ze zijn noodzakelijk,
omdat de zegslieden niet of nauwelijks over de kwaliteit van hun eigen repertoire
kunnen oordelen. Naar aanleiding van de gesprekken komen bij de zegslieden dikwijls
heel andere liederen naar boven dan die, welke zij zelf in gedachten hadden.
Liederen die zij zelf hoog waarderen vallen dikwijls toch buiten de inventarisatie,
omdat ze tot de al eerder genoemde categorieen behoren. Het is zaak veel aandacht
te hebben voor iedere zegspersoon die zich meldt. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.
Een mevrouw stuurde na een oproep in een bejaardenkrantje een lange lijst met
liederen op. De liederen waren voor mij niet interessant, omdat het grotendeels
schlagers en recente kerkliedjes waren. Tijdens een telefonisch contact vertelde
de mevrouw, dat ze nog meer liedjes kende en graag had, dat ik haar kwam bezoeken.
Na enkele dagen kreeg ik weer een lange lijst met liederen toegestuurd. Ook
deze liederen waren voor mij niet van belang. Omdat ze echter weer verzocht
toch zeker langs te komen, zocht ik haar op toen ik in de buurt was. En wéér
had ze een lijst met liedjes klaar liggen, nog groter dan de voorgaande. Nu
had ze er ook liedjes opgezet die ze zelf niet belangrijk vond. Mijn oog viel
op het woordje 'Bruinkasteel'. Verbaasd over mijn keuze, zong ze het lied voor.
Mijn vermoeden bleek juist, want daar klonk het oude, middeleeuwse lied van
de Hertog van Brunswijk, handelend over een niets ontziende hertog, die een
arm knaapje liet ophangen, omdat het in zijn tuin een konijntje had geschoten.
Bij mijn weten was het de eerste keer, dat het lied in Nederland uit de volksmond
werd opgetekend. Sindsdien werden alle adressen zorgvuldig nagetrokken.
De liederen die de zegslieden op schrift hebben en zeker de liedschriften, ook
wel handschriften genoemd, worden zoveel mogelijk gekopiëerd, omdat dergelijke
geschriften belangrijke gegevens kunnen bevatten met betrekking tot bijvoorbeeld
het bepalen van de ouderdom der liederen. Ook geven ze een overzicht van het
liedrepertoire, de persoonlijke liedkeuze dus van de zegspersoon. De kopieën
worden gebundeld, voorzien van letter- en cijfercodes en opgeslagen in het archief.
Op dezelfde manier worden liedjes op marktbriefjes, die een zeer belangrijke
rol hebben gespeeld in de liedoverlevering, in gedrukte vorm overgenomen. Alle
mondelinge informatie, vooral de gezongen informatie in de vorm van liederen
en de informatie rond het gezongen lied, wordt vastgelegd op banden. Een logboek
begeleidt deze banden, met daarin gegevens over de zegslieden, de liederen die
gezongen werden en hun plaats op de band. Zo kunnen de liederen gemakkelijk
worden teruggezocht, afgeluisterd en afgeschreven en blijven ze toegankelijker
voor derden en voor eventuele controle op de uitwerkingen. De opnamesnelheid
die aanvankelijk 9,5 cm was, is om reden van kwaliteit opgevoerd tot 19, ruimschoots
voldoende om de liederen bijvoorbeeld te kunnen uitzenden. Ook na jaren zal
nog uit het bandmateriaal geput kunnen worden voor het illustreren van programma's
en lezingen.
Als er een opname wordt gemaakt, wordt bij voorkeur het hele lied opgenomen.
Als dit voor sommige zegslieden bezwaarlijk of zelfs onmogelijk blijkt, wordt
volstaan met een gedeeltelijke opname. De rest wordt dan op schrift overgenomen
of gekopieerd, want ik vind, dat je de mensen niet echt mag belasten en zeker
niet mag misbruiken om informatie te krijgen. Je moet je er goed van bewust
zijn, dat je afhankelijk bent van de goodwill van je zegslieden. Als je merkt,
dat het voor hen moeilijk is om over bepaalde liederen te spreken, mag je dit
niet forceren. De liederen komen toch wel, als het contact goed is. Het is beter
een bezoek desnoods tien keer te herhalen dan om één keer te forceren of bejaarde
zegslieden te verrnoeien. Het moet voor hen een fijne belevenis zijn om hun
oude liedjes, waar omheen ze zo veel herinneringen hebben, te zingen, een belevenis
die hun oude dag weer wat warmte geeft. Vaak ontstaat na herhaalde bezoeken
een band met de zegspersoon. De bezoeken moeten dan afgebouwd worden. Men mag
de band niet plotseling verbreken, in een enkel geval zelfs niet. Ik vind het
mijn plicht om nog vele jaren na mijn eerste bezoek zegslieden te bezoeken,
omdat ik weet dat ze eenzaam zijn en dat ze helemaal opleven, als ze merken
dat iemand belang stelt in henzelf en in de manier waarop ze hebben geleefd.
Een enkele keer wordt zo'n bezoek met weer een nieuw lied beloond.
Bij de methode reken ik ook de promotie van het liedonderzoek. Op allerlei manieren
werd er bekendheid aan gegeven. In de eigen streek (De Kempen) verschijnt wekelijks
een streekblad in een oplage van ruim 73.000. Daarin verzorgde ik 20 jaar lang
met enkele, op andere terreinen gespecialiseerde mensen een pagina, waarop dan
naast volkskundige, archeologische, plantkundige, heemkundige, taalkundige en
milieueducatieve onderwerpen ook de volksliedjes aan bod kwamen. Wekelijks plaatste
ik in dit geheel een lied met tekst en melodie, voorzien van commentaar. Mensen
reageerden daarop door het sturen van aanvullingen of varianten. Er bleek zo'n
belangstelling te bestaan voor deze rubrieken, dat de uitgever elk jaar de pagina's
in boekvorm uitgaf. Binnenkort verschijnt het 20e jaarboek van deze 'Kroniek
van de Kempen'. Op deze manier zijn er naast de 450 liederen in 'Liederen en
dansen uit de Kempen' nog eens zo'n 1000 liederen gepubliceerd. Als laatste
deel in deze reeks zal een uitgebreide index op het geheel verschijnen. Ik kan
wel zeggen, dat er geen Kempenaar meer is, die zijn liedjes zo maar laat verdwijnen.
Anders is het in de rest van de provincie. Daar werd de inventarisatie gepromoot
in heemkundige tijdschriften en in verschillende dagbladen. Ook daarop is veel
respons gekomen.
Een andere manier om het onderzoek bij meer mensen bekend te maken is de radio,
in Noord-Brabant is dat Omroep Brabant. Jarenlang werd er wekelijks een lied
uitgezonden: 'Het Brabants lied'. Het was geen zoekprogramma, zoals 'Onder de
groene linde' van Ate Doornbosch, maar een programma, bedoeld om de mensen in
de provincie kennis te laten nemen van de liederen van hun ouders en voorouders.
Er werden geen fragmenten maar complete liederen uitgezonden. Samen met Els
de Wit sprak ik met de zegslieden over de achtergronden van hun lied. Na iedere
uitzending werd er naar varianten gevraagd. In januari 2001 is het uitzenden
van liederen weer hervat. Onder redactie van Eric Kolen laat ik om de veertien
dagen op zondagmiddag een liedopname horen en geef daar wat achtergrondinformatie
bij. Voordelen van deze uitzendingen en publikaties zijn niet alleen het verkrijgen
van nieuwe zegslieden en aanvullingen op liederen. Het is gebleken, dat mensen
die geïnteresseerd zijn in geschiedenis, taalkunde of heemkunde de uitzendingen
en/of publicaties beluisteren. Zij sturen dan reacties, waarin ze soms gekke
wendingen in taalgebruik, corrupte gedeelten of vervormde woorden verklaren
of menen te kunnen verklaren. Ook verkrijg ik op die manier achtergrondinformatie
over sommige liederen.
Verder treden we met onze muziekgroep 'Ut Muziek' nog steeds op. Niet op festivals
of in folkclubs, maar op kleinschalige feesten, voor heemkundige studiekringen
en verenigingen van bejaarden of plattelandsvrouwen, dicht bij het 'volk' dus,
waar de liederen vandaan komen. We vertellen daarbij over het veldwerk en roepen
de mensen op ons hun liederen mee te delen. Door deze verschillende manieren
van promoting is bij een groot deel van de bevolking van Noord-Brabant het zoeken
naar liederen genoegzaam bekend geraakt, zodat ook nu nog menigeen zich spontaan
meldt en verzoekt om liederen te komen vastleggen.
Ontsluiting van de inventarisatie
Er is reeds begonnen met de ontsluiting van het materiaal, een tijdrovende bezigheid
maar onontbeerlijk. Ze is belangrijk voor het eigen onderzoek en kan derhalve
niet achterwege blijven. Varianten of verwante liederen kunnen gemakkelijk worden
opgezocht en als vergelijkingsmateriaal dienen voor pas gevonden varianten of
dienst doen bij het zoekwerk, als het gaat om liederen die slechts in fragmenten
zijn teruggevonden. De ontsluiting geschiedde aanvankelijk door middel van systeemkaarten,
maar ondertussen is het grootste gedeelte van de liederenschat (zo'n 15.000
liederen) in een databank opgeslagen. Van elk lied worden zoveel mogelijk velden
ingevuld:
1 uniek archiefnummer
2 bandnummer en plaats op de band
3 schriftcode
4 verscode en refreincode
5 titel
6 beginregel
7 beginregel refrein
8 wijze
9 tekstdichter
10 drukker
11 marktzanger
12 uitgever
13 zoekwoorden
14 zegspersoon
15 plaats
16 datum
17 categorie
18 aanvulling
19 zoekwoorden
20 aantal strofen
21 vorm
Verder wordt er gewerkt aan een een register met algemene gegevens over de zegslieden,
een databank met vergelijkingsmateriaal, een bank met gegevens over marktzangers
en een alfabetisch register met liederen van Frans Rombouts. Ook voor anderen
zal het mogelijk worden, gebruik te maken van liederen uit het archief, zoals
er nu al liederen worden opgevraagd voor familiefeesten, studiedoeleinden, radiouitzendingen,
krantenartikelen, dorpsfeesten en publikaties op allerlei gebied.
Vers- of melodiecodering
Naast deze ingangen die betrekking hebben op tekst en zegslieden is er nog een
alfabetisch systeem van melodiecodering. Daarbij ben ik uitgegaan van een codeermethode,
zoals ik die aantrof in een uitgave van het 'Centre alpin et rhodanien d'ethnologie',
namelijk 'Chansons populaires du Nivenais en du Morvan', een uitgave gebaseerd
op de liedverzameling van Achille Millien. Ik breidde deze methode uit en paste
ze aan mijn eigen liedverzameling aan. Ze is gebaseerd op de gedachte dat liederen
uit eenzelfde periode met hetzelfde aantal regels per couplet en hetzelfde rijmschema
op dezelfde melodie gezongen zijn of kunnen worden. Zo kan men melodieën van
liederen terugvinden door de coderingen van de verschillende melodieën te vergelijken.
De coderig bestaat uit cijfers en letters. Het cijfer waarmee de codering begint
geeft het aantal regels van een couplet aan. Daarna volgen de letters v of m.
De v staat voor vrouwelijk en geeft aan, dat de betreffende regel eindigt op
een zwakbetoonde lettergreep, zoals bij lopen. De m staat voor mannelijk en
geeft aan, dat de regel eindigt op een betoonde Iettergreep bijvoorbeeld ingemaakt.
Daarna volgen cijfers die aangeven hoeveel klemtonen een regel heeft. Zo maakte
ik ook codes voor binnenrefreinen en refreincoupletten. De code van het lied
In die wrede oorlogstijden
moest die jonge tere jeugd
veel verdriet en hartzeer lijden
om te smaken d'huw'lijksvreugd
is dan:
4 - voor de 4 regels van het couplet, vmvm - v omdat de eerste en derde regel
zwak eindigen en m omdat de tweede en vierde regel beklemtoond eindigen, 4444
- viermaal het cijfer 4, omdat alle vier de regels 4 klemtonen hebben. In het
dataveld verscode staat dan: 4/ vmvm /4444. Alhoewel nog niet alle liederen
op deze wijze gecodeerd zijn, heb ik toch al veel liederen van een melodie kunnen
voorzien. Ter verifiëring zong ik de liederen soms voor aan de zegslieden, van
wie ik de tekst had gekregen en zij herkenden de melodie als de juiste. (zie
voor uitgebreider informatie het artikel Melodiecodering)
Om de liedverzameling te beschermen zijn in samenwerking met de Stichting Brabants
Heem alle Iiedbladen, kopieën van liedbladen, handschriften, kopieën van handschriften,
uitgewerkte liederen met tekst en melodie en losse vellen met handgeschreven
liedjes op microfilm overgenomen. De geluidsbanden zijn gedeeltelijk op archiefbanden
gekopieerd, maar de techniek op het gebied van geluidsregistratie ging en gaat
zo snel, dat daarmee is gestopt. Nu worden de banden gedigitaliseerd, waarbij
de opnamen worden omgezet naar mp3-files en opgeslagen op CD-roms. Uiteindelijk
zal zowel het visuele als het auditieve materiaal gedupliceerd zal zijn. De
microfilms en geluidsbanden zullen worden ondergebracht in de Brabant-collectie
van bibliotheek van de KUB in Tilburg. Ook de liederen die ik in de jaren voorafgaand
aan de inventarisatieopdracht optekende maken deel uit van dat liedarchief.
Harrie Franken
(Inventarisatie van het volkslied in Noord-Brabant in Volkscultuur, tijdschrift
over tradities en tijdsverschijnselen, nummer 3-4 - veldwerk, volksmuziek, volksverhalen,
volksdansen, Utrecht 1985, blz. 33-48)