Ik bedoel hiermee het in code brengen van belangrijke elementen van de strofe van een liedtekst om daarmee door vergelijking met coden van andere liedteksten of melodieën de zangwijze van een lied terug te kunnen vinden.
Er zijn drie hoofdelementen die we in de formule kunnen onderscheiden:
1.
het aantal regels waaruit het couplet bestaat
2.
de regeleinden kunnen manlijk (sterk/betoond) of vrouwlijk (zwak/onbetoond)zijn.
De mannelijke worden in de melodiecode met een M aangeduid,
de vrouwelijke met een V.
3.
het aantal beklemtoonde lettergrepen of voeten per regel (1)
Enkele gegevens kunnen aan
de code worden toegevoegd:
- bis als het couplet een of meer bisregels bevat
- drie als de maat duidelijk driedelig is. Een tweedelige maat is standaard
en wordt niet aangegeven.
- parlando als het couplet een gesproken gedeelte bevat
- (ref) als het couplet een binnenrefrein heeft.
Er wordt geen rekening gehouden met het rijmschema, omdat de ervaring geleerd heeft dat zeker bij de laatste generatie marktzangers het rijmschema van het voorbeeldlied niet altijd wordt overgenomen. Verder worden er geen bisregels in de formule opgenomen en binnenrefreinen worden gewoon als versregel meegeteld.
Een voorbeeld
(1) Zij hadden elkander
gezworen
(2) Zij hadden elkander zo lief
(3) Als één van hen beiden zou vallen
(4) Schreef de ander zijn moeder een brief (bis)
Codering: 4/vmvm/3333 bis drie
Vooral de laatste generatie marktzangers nam het niet al te nauw met het ritme
van het voorbeeldlied waaraan ze de melodie ontleenden. Ze frotten hier en daar
wat extra lettergrepen tussen om in die ene regel toch kwijt te kunnen wat ze
wilden. Op een lettergreepje meer of minder werd niet gekeken en met wat goede
wil konden de regels best in het keurslijf van de melodie geperst worden. Ook
de opmaten (Ik spreek vanuit de melodie) ofwel de onbetoonde lettergreep of
lettergrepen aan het begin van de regel worden willekeurig weggelaten of ingevoegd.
Als voorbeeld geef ik de eerste regels van de 8 coupletten van het lied 'Een
man en vrouw leefden in vriendschap met elkander' ( L0001.1)
1 een man en vrouw leefden
in vriendschap met elkander
2 ach manlief als ik eens kom te sterven
3 de vrouw die stierf en de man die kwam te trouwen
4 eind'lijk kwam de dag dat de man op schip moest komen
5 zes maanden waren er nadien vervlogen
6 toen hoorde hij een stem uit de kelder komen
7 de man die schrok bij het horen van die woorden
8 de rechter heeft haar levenslang gegeven
Op het eerste gezicht heeft
de eerste regel 6 klemtonen:
Een man en vrouw leefden in vriendschap met
elkander
Toch staat in de melodiecode voor het aantal klemtonen in deze regel een 5,
want door vergelijking met de eerste regels van de andere coupletten is het
duidelijk, dat de eerste regels gezongen horen te worden op een melodie waarvan
de eerste zin (zeg maar: regel) 5 klemtonen bevat.
De klemtoon op den van leefden vervalt en dan staan er hier bijgevolg
drie onbetoonde lettergrepen op een plaats waar je er normaal gesproken één
zou verwachten.
Afgaande op de eerste regel verwacht je bij de tweede regel ook een opmaat,
maar nee, deze regel begint met een duidelijk beklemtoonde eerste lettergreep:
Ach manlief als ik eens kom te sterven
In totaal heeft deze regel 5 klemtonen
De derde regel gaat als volgt:
De vrouw die stierf en de man die kwam te trouwen
Ook in de vierde regel neemt de dichter het niet zo nauw:
Eind'lijk kwam de dag dat de man op schip moest
komen
De vijfde regel is met de laatste de enige die regelmatig verloopt:
Zes maanden waren er nadien verlopen
en:
De rechter heeft haar levenslang gegeven
De andere twee regels wijken niet al te veel af:
Toen hoorde hij een stem uit de kelder komen
De man die schrok bij het horen van die woorden
Al met al is het wel duidelijk dat we met een vijfvoetige eerste coupletregel te doen hebben.
Door het invoegen van een
lettergreep is het dikwijls moeilijk om uit te zoeken of de regel driedelig
of tweedelig is. Vergelijking met de regels in de ander coupletten kunnen dan
uitsluitsel geven. Zo is uit alleen het eerste couplet van 'Een wreede dubbele
moord, roof en brandstichting, op de oude echtelieden BAKS te Rijsbergen, 18
Augustus 1909.' de maatsoort niet met zekerheid vast te stellen, omdat er enkele
regels in voorkomen die driedelig zijn:
Vrienden hoort van dit droevig lied,
Wat in Rijsbergen is geschied,
Ja, zoo iets vergeet men niet!
Twee oude lieden woonden daar veel jaren,
En hoopten dat God hun nog lang zou sparen,
Maar wreedaards ja 't is ongehoord
Hebben hun zoo wreed, zoo laf vermoord.
Vergelijking met de volgende
coupletten leert ons dat het gaat om een tweedelige maat.
Een extra moeilijkheid bij het coderen van de melodie is het feit, dat veel
van mijn liedmateriaal mondeling is overgeleverd of door zegslieden, dikwijls
ook na auditieve opname, in liedschriften is opgeschreven. Daardoor kan het
soms voorkomen, dat twee dezelfde liederen (liederen met dezelfde titel en met
dezelfde woorden een verschillende melodiecodering hebben. Frans Rombouts uit
Roosendaal dichtte 'De moord te Putbroek' (vlbl/237) op de wijze van 'Als ik
naar je blinde ogen kijk'. De coupletten zijn bij hem 8-regelig. In het liedschrift
van Wilhelmina van Kempen te Boxtel staat het lied in 4-regelige coupletten
neergeschreven (L1798.2 in k/ho/8). De woorden zijn duidelijk afkomstig van
het lied van Frans Rombouts. Je komt dan al gauw in de verleiding om twee 4-regelige
coupletten te verenigen tot één 8-regelig couplet. Die Mien zal
het wel verkeerd in haar schrift hebben geschreven, denk je dan, want de meeste
zegslieden hebben geen idee van de structuur van het lied dat ze zingen. Toch
moet hier voorzichtigheid betracht worden; het is immers best mogelijk, dat
Mien van Kempen het lied op een andere melodie heeft gezongen dan die waarop
Rombouts zijn lied heeft gedicht. Dat de coupletten daarbij gesplitst werden
was voor haar niet van belang. Zij kon het lied zingen en daar ging het om.
Sommige zinggrage zegslieden zongen alles wat los en vast zat; bij gedichten
uit almanakken werden door hen zelf melodieën gezocht. Dat de combinatie
van melodie en gedicht daarbij niet altijd even fraai was, wil ik illustreren
met een voorbeeld.
'De pijpekop' is een gedicht dat veel van mijn zegslieden kenden uit een almanak of uit de school. Toch kon ik het ook als lied optekenen. Hoewel het gedicht duidelijk tweedelig is:
Zeg oudje, smaakt
je pijpje goed
Wat rookt dien kop mooi door.
't Is echte meerschuim naar het schijnt.
Zeg op, wat vraagt g'er voor
werd het gezongen op de
driedelige melodie van 'Aan den oever van een snelle vliet'. Typisch hierbij
is, dat het lied 'Aan den oever van een snelle vliet' zelf ook een samengaan
is van tweedelige versregels met driedelige melodiezinnen, waardoor de codering
van de hoofdelementen van beide liederen weliswaar gelijk is (4/mmmm/4343),
maar de toevoeging driedelig bij 'De pijpekop' ten ene male ontbreekt, omdat
we er vanuit gaan, dat de melodie van dat lied ons niet bekend is, als we het
in geschreven vorm hebben opgetekend.
Hier schiet de melodiecodering dan ook tekort. Ik weet daar geen oplossing voor,
omdat ik van veel liederen die ik van vliegende blaadjes of uit liedschriften
overnam geen gezongen varianten heb en geen wijsaanduidingen. Melismen kunnen
niet in een codering die uitgaat van de tekst gevangen worden. Hoewel de effectiviteit
van de codering door de veelheid van vijfderangs lieddichters en -drukkers,
de onzorgvuldige, corrupte zowel mondelinge als schriftelijke overlevering en
de tekortkomingen van het systeem op zich niet optimaal is, is het toch alleszins
de moeite waard om ze als veld in de databank op te nemen. Naast een middel
om melodieën van een lied waarvan geen wijze bekend is, terug te vinden
kan de melodiecodering in deze vorm bijvoorbeeld ook een beeld geven van de
in een bepaalde tijd of door een bepaalde lieddichter geliefde strofevormen.
1) Een
voet is een versmaat van één beklemtoonde en één of twee onbeklemtoonde lettergrepen
v = onbeklemtoond -- = beklemtoond jambe = v -- trochaeus (trochee) = -- v dactylus
= -- v v anapest = v v -- amphibrachus = v -- v spondaeus (spondee) = -- --
(terug)
Harrie Franken