De vrolijke forel

tekst: Jan Naaijkens, muziek: Franz Schubert



1
In een kristallen beekje
zwom eens een vrolijke forel.
Hij zwom er menig weekje,
dat leven beviel hem wel.
Maar 't leven levert hem een streekje:
hij mist zeer plots een metgezel.
ras springt hij uit zijn beekje,
op zoek naar 't liefdesspel.

2
Ach, gun hem zijn pleziertje,
het is zo'n vrolijke forel.
Ha! ginds in dat riviertje
wacht hem een forellendel.
Zijn hom begint geducht te roeren,
de kuit lokt onweerstaanbaar fel.
Maar de mest der brave boeren
vergalt het minnespel.

3
Neen, boeren zijn geen heren,
ontdekt de vrolijke forel.
't Is hier niet om te keren,
't stinkt potver als in de hel.
Dus trekt hij met zijn nieuwe eega,
die deksels vrolijke forel,
naar de moeder van Europa,
de RIJN! U kent die wel.

4
Maar ach, de schoot van moeder
bergt smurrie slechts en vuile prut.
Ons visje jammert: loeder!
hier haal ik pensioen noch vut!
Hoe tragisch kraken reeds zijn kaken.
Hij hapt en snakt vergeefs, en zie:
hij voelt zijn einde naken
door 't wonder der chemie.

5
Een visser op de oever
vangt onze droevige forel.
Als deutscher smulpaap, proever,
bevalt die forel hem wel.
Hij haast zich om de vis te villen,
- 't was in een frisse bloemenwei -
en eet hem met wat dille
omtrent de Lorelei.

6
Maar na het consumeren
van 't vrolijk visje uit de Rijn,
dat niet wilde verteren,
verging hij dra van de pijn.
Hij kon zijn kant niet langer keren,
het einde kwam verbazend snel.
Wilt allen hieruit leren:
Eet nimmer Rijnforel!

© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk