Tureluut


tekst: Jan Naaijkens, muziek: Harrie Franken [1982]



1
Er zat een merel op zijn nest,
tureluut tureluut tuut tuut.
Hij floot en kweelde op zijn best,
tureluut tureluut tuut tuut.
Hij zocht een wijfje naar zijn lust,
maar geen een liet zich in het nestje lokken.
Niet dat hun hartstocht was geblust:
De dames wilden liever hokken.
|: Tureluut tureluut tureluut tuut tuut.
Tureluut tureluut tuut tuut. :|


2
Want liefde duurt geen eeuwigheid.
Men raakt zo snel zijn liefje kwijt.
Een stille wenk, een snelle blik
kan een van twee wellicht verlokken.
Dat geeft gesnotter en gesnik,
dus trouwt men niet, maar gaat men hokken.

3
Een man alleen, wat droevig lot!
Zo'n leven maakt hem stapelzot.
Hij werkt zich krom, hij slaaft zich blauw,
ja, z'n asem gaat er soms van stokken.
Dus kiest hij gauw een rijke vrouw -
hij trouwt haar niet, nee hij gaat hokken.

4
een vrouw alleen, dat is niet veel.
Het is een bloempje zonder steel.
Ze stapt heel graag in het liefdesbed,
maar ze wil geen kinders rond haar rokken.
Dus: vangt ze een visje in haar net,
dan trouwt ze niet, maar gaat ze hokken.

5
't Is treurig, maar 't is al te waar,
men vogelt in een hok, nietwaar?
Ach, wie heeft dan nog in trouwen zin,
laat zich tot het huwelijksbed verlokken?
Wie slim is, trapt er niet meer in,
maar zegt: Bedankt, ik ga wel hokken.

© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk