Bijbelse geschiedenis
[Arch. nr. L1418-01]



1
toen Adam in het schone eden
leefde met Eva aan zijn zij
waren zij beiden zeer tevreden
men lette niet op hun kledij
want nergens toch vindt men beschreven
dat Eva een korset aan had
zij waren beiden heel tevreden
tevreden met een vijgenblad

wanneer die tijden eens wederkeerden
dat was voor menigeen de hoop
dat het eenieder zeer flatteerde
en daarbij was het ook goedkoop

2
toen Noë eens van zijne druiven
wat wijn geperst had zekere keer
geraakte hij danig aan het fuiven
tenslotte viel hij dronken neer
toen hij zijn roes had uitgeslapen
trakteerde hij de hele buurt
hij schonk aan meisjes en ook aan knapen
want anders raakte die wijn verzuurd

wanneer dat heden zou gebeuren
dat Noë wijn te schenken had
dan zou de politie hem gauw bekeuren
omdat hij geen vergunning had

3
toen Mozes in zijn biezen mandje
aan de rivier te slapen lag
kwam farao's dochter langs het kantje
ze nam hem mee toen zij hem zag
haar vader vroeg haar zeer verwonderd
vanwaar of zij dat kindje had
ze zei doodleuk: dat heb ik gevonden
en haar vader die geloofde dat

wanneer een meisje in onze dagen
haar vader zoiets wijsmaken kan
dat men de kinderen vindt langs het kantje
dan kwam er heus geen einde aan

4
toen Jozef in vervlogen dagen
eens door de vrouw van Putifar
uit min werd aan de haak geslagen
geraakte hij danig in de war
hij liet gij weet het immers allen
eensklaps werd hij vreselijk bleek
van schrik liet hij zijn mantel vallen
en deed of hij haar niet begreep

wanneer een meisje in onze dagen
voor zo een kuise Jozef kwam te staan
dan liet hij niet alleen zijn mantel vallen
want hij had zijn broek ook nog uitgedaan

Opname: Oss, Sjaan van Rooy-Maas, maart 1982

Het is mijn enige optekening van dit lied. In de literatuur vond ik geen vermelding of gegevens.

Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk