1
daar was laatst een molenaarszoon
die kon malen die kon malen
daar was laatst een molenaarszoon
die kon malen wonderschoon
2
hij keek door het molenaarsgat
naar een mooi meisje naar een mooi meisje
hij keek door het molenaarsgat
waar een mooi meisje te rusten zat
3
hij sprak: mooi meisje hoor eens hier
opper mijn molen opper mijn molen
hij sprak: mooi meisje hoor eens hier
opper mijn molen is veel plezier
4
opper mijn molen van plezier
zullen wij drinken zullen wij drinken
opper mijn molen van plezier
zullen wij drinken een glaasje bier
5
onder het malen van grof en fijn
zullen wij drinken zullen wij drinken
onder het malen van grof en fijn
zullen wij drinken een glaasje wijn
Verder kende Mevr. Goos-Rennen,
die mij het lied in 1982 te Prinsenbeek voorzong, het liedje niet. 'Maar
er komt nog wel zoiets van: Negen maandjes dan daarna...', zei ze.
Hoe het verder gaat kan men lezen in Het vrolijke Bleekersmeisje, een
populair liedboekje uit de 19e eeuw:
De Molenaar met zijn Meisje.
Op eene vrolijke wijs.
1
Daar was laatst een molenaarszoon
Hij kon malen hij kon malen,
Daar was laatst een molenaarszoon
Hij kon malen wonderschoon.
Hij keek door het molenaarsgat,
Waar hij een meisje waar hij een meisje,
Hij keek door het molenaarsgat,
Waar een Meisje te rusten zat.
2
Hij riep Meisje, hoort eens hier,
Op mijn molen op mijn molen,
Hij riep meisje, hoort eens hier
Op mijn molen voor plaizier.
Onder het malen van grof en fijn,
Zullen wij drinken zullen wij drinken
Onder het malen van grof en fijn,
Zullen wij drinken een glaasje wijn.
3
Het meisje dat liet haar geraan,
Is naar boven is naar boven,
Het meisje dat liet haar geraan
Is naar boven toen gegaan;
En zij waren zeer verblijd,
Deze molenaar deze molenaar,
En zij waren zeer verblijd,
Deze molenaar met zijn meid.
4
Maar een korten tijd daarna,
Wierd dat meisje wierd dat meisje,
Maar een kortentijd daarna
Wierd dat meisje van hem zwaar,
Hij liet het meisje in 't getreur,
Toen ging zij wonen toen ging zij wonen,
Hij liet dat meisje in 't getreur,
Toen ging ziju wonen over zijn deur.
5
Maar ziet negen maandjes daarna,
Kwam daar een jonge kwam daar een jonge
Maar ziet negen maandjes daarna,
Kwam daar een jonge molenaar,
Deze meid ging heel gezwind
Zij lied brengen zij lied brengen
Deze meid ging heel gezwind,
Zij liet brengen bij hem dat kind.
6
Zij liet het leggen proper en net,
In zijn molen in zijn molen
Zij liet het leggen proper en net,
In zijn molen op zijn bed.
Maar toen hij kwam 's avonds thuis,
Vroeg hij zijn moeder vroeg hij zijn moeder,
Maar toen hij kwam 's avonds thuis,
Vroeg hij zijn moeder naar 't gedruisch.
7
Hij riep moeder wat is dat,
Wat hoor ik huilen? wat hoor ik huilen?
Hij riep moeder wat is dat
Het schreeuwt gelijk een jonge kat,
Zijn moeder antwoord heel gezwind,
En zei: mijn jongen en zei: mijn jongen;
Zijn moeder antwoord heel gezwind,
En sprak mijn jongen! 't is uw kind
8
Toen nam hij het kind terstond,
En ging zoeken en ging zoeken
Toen nam hij het kind terstond
En zocht tot hij de moeder vond,
Toen gingen ze trouwen met elkaar
Hij gaf bruiloft hij gaf bruiloft,
Toen gingen zij trouwen met elkaar
Het meisje met den molenaar
9
Dus meisjes wacht u al te gaar,
Voor het malen voor het malen.
Dus Meisjes wacht u al te gaar,
Voor zoo'n dapperen molenaar.
Hij kon malen zonder wind,
Op zijn molen op zijn molen,
Hij kon malen zonder wind,
Met zijn Meisje heel gezwind.
Via Aike Jordans kwam ik
in 't bezit van een in 1974 gemaakte optekening bij Mevr. Heynen-Devitter te
Ossendrecht. Het lied is afgesleten tot een kortere, anders eindigende versie.
Ik laat die hier volgen. Ik geef de melodie bij de derde strofe.
Daar was daar laatst eens een molenaarszoon [Arch. nr. L1501-02]
1
daar was daar laatst eens een molenaarszoon
die was aan 't malen die was aan 't malen
daar was daar laatst daar een molenaarszoon
-
2
-
-
hij keek door 't molenaarsgat
|: waar een mooi meisje te rusten zat :|
3
hij zeide: lief meisje kom jij er eens hier
op mijne molen op mijne molen
hij zeide mooi meisje kom jij er eens hier
|: op mijner molen daar is zo plezier :|
4
en onder 't malen van grof en fijn
zullen wij drinken zullen wij drinken
en onder 't malen van grof en fijn
zullen wij drinken een glaasje met wijn
5
hij gaf er dat meisje ene geur
waar ze moest wonen waar ze moest wonen
hij gaf er dat meisje ene geur
|: zij moest gaan wonen recht over den deur :|
6
hij gaf er dat meisje een beurs met geld
waarmee het meisje waarmee het meisje
hij gaf er dat meisje een beurs met geld
|: waarmee het meisje zeer goed was gesteld :|
7
en 'n week of drie er of vier daarna
zag men ze trouwen zag men ze trouwen
en 'n week of drieke of vier daarna
|: zag men ze trouwen het jeugdige paar :|
Voor
aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk