De Joodsche wandelaar
[Arch. nr. L3381-02]
Een schurkachtig verhaal van den Joodschen Wandelaar, die in Engeland gezien is 1832, en van Christus tijden af tot op dezen dag nog wandelt.


tekening uit De zingende Leeuwerik van 1917

WIJZE: Maastricht gij schoone stad.



1
Christenen, wie gij zijt,
Leert met naarstigheid,
Geeft acht en wilt aanmerken,
De Joodsche Wandelaar
Kwam op een Zondag in de kerke
In Engeland voorwaar.

2
Hij bad den Heer met spoed
Met een zoo diep gemoed,
Gelijk men kon bespeuren,
Voor alle menschen ziet,
Dat het vaak niet zal gebeuren,
't Geen hem is geschied.

3
Deze man is een Jood,
Van lijf en leven groot,
En ruig van haar bewassen
Draagt op zijn hoofd geen hoed,
Aan 't lijf geen hemd noch dassen
Geen kousen aan den voet.

4
Hij wandelt door het land,
Rondom aan alle kant,
Met vasten, bidden, waken,
't Leven is hem verdriet,
Hij wenscht wel den dood te smaken
Maar zal die vinden niet.

5
Tot straf lijdt hij te baat,
Zoo lang de wereld staat,
Veel die hem zien bijzonder,
Van de eene stad op de ander,
Ieder is verwonderd
Over den Wandelaar.

6
Ook in den wintertijd
Is deze man habijt,
Zeer weinig van beduijen,
Over zijn lijf en rok,
Gaat door hagel, sneeuw en buijen
En in zijn hand een stok.

7
Als nu de kerk uitgong,
Veel menschen oud en jong,
Verkondigt openbaar,
Vraagde ook aan hem !
Van wat plaats hij was geboren,
Hij sprak van Jeruzalem.

8
Een schoenmaker van leer,
Mijn naam is Azuweer
Zeer rijk en goed van haven,
Ik was toen vijftig jaar,
Toen Christus Zijn kruis moest dragen
Naar den Berg Calvaar.

9
Jezus met t' kruis belaan,
Bleef voor mijn deur stilstaan
Om te rusten zijn moede leden;
Ik sprak geheel verstoord
Zonder barmhartigheden,
Wandelt met uw kruis voort.

10
Hierop sprak Jezus mij aan,
Ik ben zoo moe van t' gaan,
En gij wilt geen rust geven,
Ik zeg u met beklag,
Dat gij zult al uw leven
Gaan tot den jongsten dag

11
Ik werd van stonden aan
Bedreven om te gaan,
't Geen tot de jongste dagen
Zal duren van toen af,
Dat ik Jezus voort ging jagen
Tot mijn verdiende straf.

12
Als hij veel stee en land
Had doorreisd, kwam die kwant,
Weer tot Jeruzalems tempel,
Toen heeft hij zeer geschreid,
Als hij zag verwoest Gods tempel,
't Geen Jezus had voorzeid.

13
Als hij dat zoo vond,
Is hij naar een ander land
Weer bedroefd gaan zwerven,
Verkondigt openbaar,
Gods woord zoo menigwerven,
Dien Joodschen Wandelaar.

14
Hij zei ach Christenlien,
Had gij 't lijden gezien,
Zoowel als in die tijden
Gij zoudt voor eene zond,
Toen de Joden hem kastijden,
Liever sterven terstond.

15
Als nu die wandelaar,
In Engeland voorwaar
In 't veld ging treuren henen,
De Engel van den Heer,
Is dien Jood aldaar verschenen,
En zeide: Azuweer.

16
Neemt naar de stad uw keer,
En zegt den Heer der heeren
Die zal het land kastijden,
Zoo gij geen afstand doet,
Door pest en dure tijden,
Laat het kwaad en doet het goed,

17
De Engel die verdween
Voor hem en vloog weer heen;
Toen ging de Jood naar Londen
Heeft daar bekend gemaakt,
Om afstand te doen van zonden,
Of dat haar straffen naakt.

18
Leert hieruit menschen nou,
Te toonen regt berouw
Met vasten, bidden waken,
Christus die met zijn bloed,
Heeft voor den dood gaan smaken,
En schenk ons God behoed.

Overgenomen uit het liedboekje De zingende Leeuwerik, in 1917 door Frans Rombouts te Roosendaal uitgegeven. De tekst is niet altijd even fraai aangepast aan de melodie (die ik vond bij Florimond van Duyse in zijn Het oude Nederlandsche lied, deel II, blz. 1805 onder de titel De koning van Frankrijk en de stad Maestricht). Hier en daar moet er wel wat met de lettergrepen gewinkeld worden, zoals de notatie van de eerste strofe al laat vermoeden. Het rijmschema van het contrafact wijkt al meteen in de eerste regel af van dat van het voorbeeldlied. De afwijking is waarschijnlijk onstaan door het veranderen van stede in stad. De wijsaanduiding is: Maastricht gij schoone stad, terwijl de voorbeeldmelodie begint met Maestricht gy schoone stede. Het rijmschema van het voorbeeldlied is vmvmvm en dat van het contrafact (door de verandering van stede in stad): mmvmvm. Daarom heb ik de noot in de verlenging op 't einde van de eerste regel niet naar de a laten afbuigen (zoals bij het voorbeeldlied), maar op de hoge c laten hangen.

Ik vond nog een, eveneens achttien strofen tellende, versie in een liedschrift uit 1900 van Marie den Otter te Boxtel. Hoewel de verschillen niet erg groot zijn, geef ik hier toch de tekst van Marie den Otter.

De wandelende Jood [Arch. nr. L3381-01]

1
Christ'nen, wie gij zijt.
Hoort met nieuwsgierighijd,
En wil het verhaal bemerken,
Hoe mens eens werd gewaar;
In een van Engelands kerken,
Den Joodschen wandelaar.

2
Hij had den Heer gejaagd,
En scheen door haast geplaagt
Als zag men hem voortsluren
Want hij kon niet stilstaan
Zoo dat elk moest bespeuren
En hem bevreemd zag gaan.

3
Deze man is een Jood,
Van lijf en leven groot
En rug met haar bewassen
Draagt op zijn hoofd geen hoed
Geen hemd of wat kan passen
Nog schoene aan de voet

4
Hij wandelt door het land
Aan elken wereldkant
Geen rust is hem gegeven,
Eenig huis of waar
hij zich ook wil begeven
Den Joodschen wandelaar

5
Zijn straf is dat hij gaat
Zoo lang de wereld
Zonder honger dorst of slapen
Zijn leven is verdriet
Hij wenscht de dood te smaken
Maar vindt die nergens niet

6
Zelfs in den wintertijd
Is dezes mans hapbijt,
Zeer luttel van beduien,
Met slechts om het lijf een rok
Gaat hij door storm en buiën
En in zijn hand een stok.

7
Als nu de kerk uitgong,
Volgde hem oud en jong
Toen hij zijn spraak liet hooren
Vraagt al het volk hem
Van wat plaats hij was geboren
Hij sprak van Jeruzalem.

8
'k Was schoenmaker weleer
Mijn naam is azieer:
Welgesteld van goed van have
Ik was juist vijftig jaren
Toen Christus Zijn kruis kwam dragen
Naar den Berg van Calvaar.

9
Jezus met zijn kruis belaân;
Bleef voor mijn deur stilstaan.
Om te ruste zijn moede leden,
Ik sprak geheel verstoordt;
Zonder barmhartigheden,
Ga met u kruis maar voort.

10
Toen sprak me Jezus aan
Ik ben zoo moe van 't gaan
En gij wilt geen rust geven
'k Zeg u met beklaag
Dat gij zult heel u leven
Gaan tot den jongste dag.

11
Ik werd van toen af aan
Gedreven om te gaan
Da't Geen tot de jongsten dagen
Zal duren van toen af
Dat men mij voort doet jagen
Tot welverdiende straf

12
Als ik nu op een keer
Dagen had ik door
-
Toen heeft mijn hart geschreid
Als ik zag voor Gods tempel
Wat Jezus had voorzijd

13
Als ik dat zoo nu vondt
Ben 'k overal in 't rond
Alweer bedroefd gaan zwerven
Verkondigde openbaar
Gods woord zoo menig werven
Als Joodsche wandelaar

14
Sprak voor: o Christenliën
Had gij 't lijden gezien
Zooals als in die tijden
Gij zoudt voor eene zonde
Toen de Joden hem kastijden
Liever sterven terstondt

15
Als nu die wandelaar
In Engeland van daar
Naar elders voor ging henen
Is de Engeland van den Heer
Het volk er zal kastijden
Den wandelaar verschenen
En sprak Azeer!

16
Neem naar de stad uw keer
En zeg daar dat de Heer
Het volk er zal kastijden
Waar de ondeugd blijft bestaan
Door pest en dure tijden
Dat 't zich bekeer voortaan

17
De Engel Gods verdween
De Jood toog weder heen
Maar 't groot en zondig Londen
Heeft er bekent gemaakt
Dat me afstaan moet van zonden
Of dat Gods straf gemaakt

18
Weest, menschen, dus getrouw
In 't toonen van berouw
Door vasten, bidden waken
Eert Christus die 't bloed
Voor ons den lijdens kelk moest smaken
Opdat elk zij voor leed behoed. Amen

Het is interessant om de teksten eens naast elkaar te leggen en te vergelijken. Ook hier weer zijn woorden die men niet kent en dus ook niet gebruikt, vervangen. Zo is de derde regel van de derde strofe En ruig van haar bewassen vervangen door En rug met haar bewassen.

De legende van de wandelende Jood is bij veel volken bekend, vooral als verhaal. Bekend was het volksboek Een wonderlijke Historie van den Joodschen Wandelaar, dewelke sedert het jaar 33 tot op desen dag toe in de wereld is omdwalende, behelzende zijn geslacht, zijn straffe en zijn wonderlijke avontueren, die hij sedert dien tijd gezien, gehoord en bijgewoont heeft. In het boek wordt volgens Dr. G.D.J. Schotel (Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes van de vroegste tijden tot het einde der 18e eeuw, Eerste deel, 1873) o.a. verhaald, dat de bisschop van Sleeswijk in Stalen in 1639 een preek hield op driekoningendag. Tijdens de preek kwam er een man de kerk in, die telkens als de bisschop de naam Jezus uitsprak, diep zuchtte en zich op de borst sloeg. Na de preek had de bisschop een onderhoud met die man. Hij vertelde hem, dat hij een burger van Jeruzalem was en reeds 1603 jaren over de hele wereld had gereisd en Ahasverus heette. Hij was 9 jaar toen hij de drie koningen te Betlehem zag. Hij verhaalde van de vlucht naar Egypte en hoe Jezus in de tempel predikte en ook hoe hij Jezus door de straten van Jerusalem zag trekken met het kruis op zijn schouder. Ick stond, zei hij, aen mijne deur en sag het volk komen geloopen, roepende dat men Christus kruyssen ging. Ick nam haast mijn kind op mijnen erm, om het te laeten sien, ende ick sag Christus aenkomen, geladen met sijn swaer kruys, al wachelende tot voor mijn deur, alwaar hij een weinig wilde rusten; maer ick die dat voor eene oneere hield, syde tegen Christus met seer spijtige woorden: weg met uw kruys, gaat voort van mijne deure, ick en wil niet dat een booswicht daer blijft rusten. Toen zag mij Jezus seer druckelijck aen en seijde: Ick gae, en ick zal rusten, en gij sult oock gaen en niet rusten, tot den jongsten dag des oordeels, ......... Vanaf dat moment zwerft hij over de wereld. Telkens als hij honderd jaar wordt valt hij in onmacht om daarna weer terug te keren als jongeman die Christus wegstuurde. De legende van de wandelende Jood is door talloze schrijvers behandeld, door schilders geschilderd en door dichters bezongen. 'Sommige schrijvers menen dat ze op treffende wijze de straf symboliseert waardoor de Joden getroffen zijn om hun godsmoord en die hen verplicht hun treurig bestaan over de wereld rond te slepen zonder door de vreemde volken waarmee ze verkeren opgenomen te worden', schrijft René Lambrechts in zijn Bezem en kruis, Retie 1974, blz. 390) Helaas is door deze gedachte het Joodse volk veel onrecht aangedaan.
Ook onze volksuitgever Frans Rombouts bood het verhaal van de wandelende Jood in verhaalvorm te koop aan. Onder het lied in het hierboven vermelde liedboekje voegt hij nog toe:

N.B. Geschiedenis van den Joodschen Wandelaar is verkrijgbaar tegen toezending van 25 cent.


Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk