De kwakkel [Arch. nr. L1458-01]



1
wat was mijn hart met min belaên
wat was mijn hart met min bevangen
mij dunkt ik hoor een kwakkel slaan
die zou ik er wel eens gaan vangen
'k trok met mijn net al in het rond
|: al in het rond al in het rond :|
of ik er niets te jagen vond

2
mij dunkt ik heb een kwakkelbeen
tot driemaal toe horen slagen
zitte gij hier als maagd alleen
dan zou ik er jou wel eens gaan vragen
of gij niet hoort mijn kwakkel slaan
|: dan moete gij met dan moete gij met :|
dan moete gij met mij het veld in gaan

3
jonkmans gaat allen weg van mij
ik kan niet achter uw schoon praten
gij kunt met al uw woorden en zoet gevlei
mijn jonk hart niet overwinnen
ik wou dat gij had mijn kwakkelbeen
|: dan zoude gij mij dan zoude gij mij :|
dan zoude gij mij hier laten alleen

4
't was voor den jonkman ook heel plezant
had voor zijn liefde ingenomen
had voor zijn lief een meiboom geplant
en die versierd met schone bloemen
zo gaat het hier in 't algemeen
|: o minnaar zoet o minnaar zoet :|
o minnaar zoet ziet wat gij doet

5
dit is voor den bruid en bruidegom
dat zij mogen leven vele jaren
-
-
leven tesamen in vreugde met elkaar
|: en dan zien wij en dan zien wij :|
en dan zien wij 't schone jeugdige paar

Mevr. v.d. Eijnden uit Prinsenbeek zong mij deze versie van de kwakkel in 1982 voor. Het is de enige gezongen versie die ik van dit lied vond. Ongezongen versies vond ik in liedschriften in Midden-Brabant. Ik laat die hier alle drie volgen. Door vergelijking van de vier versies is duidelijk te zien hoe moeilijk het is om min of meer beschouwende liederen op 't gehoor over te nemen.
Een kwakkel is een ouder woord voor kwartel. Stoett geeft in zijn spreekwoordenboek nog de uitdrukking Zoo doof als een kwakkel. Een kwakkelbeen is een benen fluitje dat de slag van de kwartel nabootst om de vogels te lokken. Cats dichtte nog:
Ey let eens hoe sijn fluitje gaet
En hoe sijn quackelbeentje slaet,
Al tot de vogel is in 't net


En elders lezen we bij hem:
Wanneer een loose Quackelaer
Spreyt hier een net en weder daer,
En dan sijn listigh fleuytjen roert


Hier in dit lied wordt het gebruik van het kwakkelfluitje gebruikt als beeldspraak om een geliefde te lokken. Het net wordt gespannen om een geliefde te vangen.

De kwartel [Arch. nr. L1458-02]
(opgenomen bij Marie van Geffen-Aarts, Veldhoven 1983)
1
hoe is mijn hart met min belaên
hoe is mijn hart met min bevangen
mij dunkt ik hoor een kwartel slaan
ik wil haar eens gaan vangen
ik trok mijn weitas aan mijn hand
al in het rond al in het rond
|: ofdat ik niets te jagen vond :|

2
gij zult met al uw zoet gevlei
mijn jeugdig hartje doen verleiden
neen jonkman keer maar weg van mij
ik luister naar geen schone praatjes
ja maar als jij een had mijn kwartelbeen
dan zoudt ge mij dan zoudt ge mij
|: dan zoudt ge mij wel laten alleen :|

3
toen heeft de jongeman heel plezant
hij was door de liefde ingenomen
heeft hij de liefde in haar hart geplant
versierd met schone bloemen
't was maar om te winnen haar rechterhand
en in de nacht ja in de nacht
|: heeft hij den boom bij haar gebracht :|

4
toch vond men op deez' meiboom staan
een bloem van groene zijde
des morgens scheen zij uit een traan
-
zij sprak: dat gaat hier in 't algemeen
ach minnaar zoet ach liefste zoet
|: schenk mij uw trouw uit liefde zoet :|

5
komt gij tot mij met uw gevlei
spelen op viool en snaren
't was maar alleen voor bruidegom en bruid
dat zij nog vele vele jaren
leven mogen in vreugde met elkaar
dat wensen wij dat wensen wij
|: dat wensen wij het jeugdig paar :|

De kwakkel [Arch. nr. L1458-03]
(uit het liedschrift van Marie Hurks, Prinsenbeek 1982)

1
wat was mijn hart met min belaan
wat was mijn hart met min bevangen
mij dunkt ik hoor een kwakkel slaan
die zou ik er wel eens gaan vangen
trok met mij net al in het rond
al in het rond al in het rond
|: of ik er niets te jagen vondt :|

2
mij dunkt ik heb een kwakkel been
tot driemaal toe hooren slagen
zitte gij hier als maagd alleen
dan zou ik er jou wel eens gaan vragen
of gij niet hoort mijn kwakkel slaan
dan moette gij met dan moette gij met
|: dan moette gij met mij veld in gaan :|

3
jonkmans gaat allen weg van mij
ik kan niet achter u schoon praten
gij kunt met al u woorden en zoet gevlei
mijn jonkhart niet overwinnen
ik wou dat gij had mijn kwakkelbeen
dan zoude gij mij dan zoude gij mij
|: dan zoude gij mij hier laten alleen :|

4
't was voor den jonkman ook heel plezand
had voor zijn liefde ingenomen
had voor zijn lief een meiboom geplant
en die versierd met schoone bloemen
zoo gaat het hier in 't algemeen
o minnaar zoet o minnaar zoet
|: o minnaar zoet ziet wat gij doet :|

5
dit is voor den bruid en bruidegom
dat zij mogen leven vele jaren
leven te saam in vreugde met elkaar
-
en dan zien wij en dan zien wij
|: en dan zien wij schoone jeugdig paar :|

Kwakkel [Arch. nr. L1458-04]
(uit het in 1906 geschreven liedschrift van Wilhelmina Verhoeven, Udenhout 1989)
1
hoe is mijn hart tot een min belaan
hoe is mijn hart bevangen
mijn dunkt ik hoor een kwakkel slaan
ik wild haar eens gaan vragen
als of zij niet hoorde het kwakker slaan
dan moet zij maar
dan moet zij maar met mij het veld in gaan

2
neen jong man gaat maar vrij van mij
gij kunt mijn hart niet over winnen
dus jong man gaat maar vrij van mij
vandaar schiet mij o ja zoo iets naar binnen
want als gij het eens hoorde hoe kwakkel been
dan zout gij mij
dan zout gij mij altoos laten alleen

3
toen was de jong man heel blazand
hij was van de liefde overwonnen
hij heeft den boom bij zijn zoet lief in de meisjes blant
en versierd o ja met schoone bloemen
al om te over winnen haar rechterhand
al in den nacht heel onverwacht
heeft hij den boom bij zijn zoetlief gebracht

4
wat zag men in die mij boom staan
en naam van goude zijde
dees maaget zoet steil uit van traan
dat zij de liefde niet kon lijden
kom jongmans uit liefde goed
kom jongmans zoet uit zuivere liefde goed

5
kom dante samen met een zoet geluid
speel op viool en snaren
zoo wel voor bruidegom als voor bruid
dat zij nog leven ja vele jaren
en dan zoo ver
en dan zoo ver in vreugde met elkaar

Theophiel Peeters tekende het lied op te Meir in het jaar 1904 (Oudkempische Volksliederen, Tweede bundel, Commissie van het oude volkslied 1952, blz. 50). Daar constateert hij o.a. reeds dat de tekst oud is en bedorven. Bij het lezen van zijn optekening zien we dat de de vijfde regel van de eerste strofe (Hoe is mijn hart met min belaan) onderhevig is geweest aan velerlei vervormingen. De regel Ik nam mijn weitasch en mijn hond veranderde in respectievelijk:

'k trok met mijn net al in het rond (L1458-01)
ik trok mijn weitas aan mijn hand (L1458-02)
trok met mij net al in het rond (L1458-03)

Ik laat hier nog de laatste strofe volgen van Peeters' optekening:

Wat vond zij in deze meiboom staan?
Een vaan versierd met roode zijde.
Dees maged barste uit in getraan,
zij kon de liefde niet meer lijden.
Dan riep zij uit met een treurig gemoed:
"Kom, minnaar, geeft, kom, minnaar, geef,
geef mij uw trouw uit liefde zoet."


Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk