1
er waren eens twee koningskinderen
die hadden elkander zo lief
|: ze konden van elkander niet scheiden
ze schreven aan elkander een brief :|
2
maar 's nachts om half twaalf
lag het meisje in haar droom
|: zij droomde dat haar zoetlief was verdronken
in het midden van de waterstroom :|
3
en het meisje sprak tegen de moeder
wat doet er mijn hoofd toch zeer
|: mag ik er eens een klein half uurtje
gaan wandelen langs het meer :|
4
maar de moeder sprak tegen het meisje
dat kunde gij allenig niet
|: neem dan je allerjongste broertje
en daar kunde gij mee henen gaan :|
5
maar het meisje sprak tegen de moeder
mijn broertje is nog veel te klein
|: die verjaart met de allerliefste vogelen
die daar langs het meer kanne zijn :|
6
en de moeder was naar de kerk
en het meisje ging haar gang
|: zij wandelde ze wandelde ze wandelde
tot zij bij 'ne visser kwam :|
7
en het meisje sprak tegen de visser
je krijgt en groot beloon
|: werp jij jouwe netten in het water
en vis naar de koningszoon :|
8
en het eerste wat hij viste
viste hij 'ne koningszoon
|: zij kuste zijne dodelijke lippen
zij kuste zijnen dodelijken mond :|
9
en het meisje sprong te water
vlak voor de visser neer
|: en sprak adieu mijn lieve moeder
en ge ziet me van me leven niet meer :|
10
en de visser bracht de boodschap
bij hare moeder thuis
|: hij sprak jouw dochter is verdronken
zij is zelves te water gegaan :|
11
en de klokken begonnen te luiden
de grote zo goed als de klein
|: dat was er van die twee koningskinderen
die daar nu verdronken zijn :|
In 1985 te Oosterhout aan
mij voorgezongen door Wilhelmina van Wanrooy-de Hoogh. Het lied heeft een geweldige
populariteit gekend en een grote verspreiding. Over de ouderdom van het lied
is al heel wat verondersteld, maar hij kan niet met zekerheid worden vastgesteld.
We mogen er nochtans van uitgaan dat het een oud lied is dat toch wel tot de
veertiende eeuw teruggaat. Sommige geleerden, zoals o.a. Böhme, veronderstellen
een Indiase afkomst. De Germanen zouden de sage over de geliefden Hîr
en Rânjha uit Indië meegbracht kunnen hebben. Ook de Grieken vertelden
een zelfde geschiedenis over Hero en Leander.
In onze provincie kon ik het lied zo'n dertig keer optekenen, wat, gezien zijn
populariteit, niet zo verwonderlijk is. Enkele versies gaf ik al in mijn Liederen
en dansen uit de Kempen, blz.
97, in Kroniek van De Kempen, deel 7, blz. 103, in Kroniek
van De Kempen, deel 11, blz. 132 en 133 en in Kroniek van De Kempen,
deel 16, blz. 132.
Voor
aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk