1
-
-
waar zijn die vijfentwintig gulden
't is de helft van mijn vaders geld
laat ie fijn zijn
waar zijn die vijfentwintig gulden
't is de helft van mijn vaders geld
2
die vijfentwintig gulden
waar zouden die toch zijn
die heeft mijn ouwe heer verzopen
aan jenever bier en brandewijn
laat ie fijn zijn
die heeft mijn ouwe heer verzopen
aan jenever bier en brandewijn
3
had hij ze niet verzopen
aan jenever bier en brandewijn
dan zouden wij de koning nog te rijk zijn
nou d'r zoveel lieve meisjes zijn
laat ie fijn zijn
dan zouden wij de koning nog te rijk zijn
nou d'r zoveel lieve meisjes zijn
4
en die vele lieve meisjes
die gingen met mijn vader mee
nu geef ik je in honderd jaar te raden
wat diejen ouwe met die meisjes deed
laat ie fijn zijn
nu geef ik je in honderd jaar te raden
wat diejen ouwe met die meisjes deed
5
hij nam ze mee naar boven
en daar op een kanapee
daar dronken al die lieve meisjes
van die vijfentwintig gulden mee
laat ie fijn zijn
daar dronken al die lieve meisjes
van die vijfentwintig gulden mee
6
ons pa ging kaartjes leggen
maar hij verloor de hele pot
toen is ie als eem maleier thuis gekomen
sloeg de hele santemetraan kepot
laat ie fijn zijn
toen is ie als eem maleier thuis gekomen
sloeg de hele santemetraan kepot
7
ons ma ging ruzie maken
en zij vond mijn pa slecht
maar met al diejen heibel en die ruzie
zijn die vijfentwintig gulden niet terecht
laat ie fijn zijn
maar met al diejen heibel en die ruzie
zijn die vijfentwintig gulden niet terecht
Jan Raasen te Dongen zong
mij dit lied in 1983 voor. Het geeft als het ware een antwoord op de opengebleven
vraag uit Daarachter in die velden: Waar is dat geld gebleven? De eerste
vier regels van de strofe worden dan ook gezongen op de melodie van Daar
achter in die velden. Zie daarvoor Kroniek van De Kempen, deel 9, blz
122 en Kroniek van De Kempen, deel 15, blz 157. Het gedeelte vanaf
'Laat ie fijn zijn...' doet dienst als een soort refrein.