Er reed eens een ruiter al door het woud
[Arch. nr. L0043-02]



1
er reed eens een ruiter al door het woud
|: wat vond hij onderwege
een mooi meisje 't was achttien jaar oud :|

2
hij groette het mooie meisje en sprak het eens aan
|: ach wilde gij niet met mij reizen
en ach wilde gij niet met mij gaan :|

3
neen, sprak er het mooie meisje, ik wil er niet gaan
|: want mijne moeder zal mij schelden
en mijn vader die zal er mij slaan :|

4
waarom zal uw moeder u schelden en uw vader u slaan
|: gij hebt er al ze leven
aan die roosjes geen schaduw gedaan :|

5
hij zette het mooie meisje al opper zijn paard
|: hij is er mee gaan reizen
en het was hem wel reizenswaard :|

6
hij reed er al neven het waardinnekes huis
|: is hier gereed de tafel
en dan haal ons wat naaste wijn :|

7
zij aten en dronken en spoelden hun glas
|: wat zei die schone maagde
dat zij er bedrogen was :|

8
had ik er mijn vaders zin maar gedaan
|: dan had ik al ze leven
met een koning te slapen gegaan :|

9
maar nu ik mijnen eigen vrijen wil heb gedaan
|: nu moet ik al me leven
met een ruiter 't haverestrooi in gaan :|

Het lied werd me in 1985 te Veghel voorgezongen door Antonia v.d. Niieuwenhuyzen-Verwegen. Eerder gaf ik het lied al in Kroniek van De Kempen, deel 8 (blz. 87) onder de titel De jager. De verschillen zijn onbeduidend. Voor meer achtergrondinformatie zie daar.

Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk