2
maar wat ontmoette zij op hare wegen
een franse grenadier die kwam haar tegen
hij heeft haar zo met veel liefde begroet
zodat hij salueerde met zijnen hoed
3
hij sprak: o schone maagd hoe kunt ge mij verachten
ik ben ene soldaat schoon edel van geslachte
gij zult mij geven al wat mijn hart begeert
en anders zult gij sterven hier onder dit zweerd
4
zij sprak: o nee en dat zal nooit gebeuren
zolang ik leef hier op die aardse dalen
mijn hart dat klopt voor gene grenadier
maar wel voor ene jongen hovenier
5
zij zag van ver de blanken sabel blinken
en liet zich zachtjes van haar ezel zinken
en heeft genomen zijn eigen sabel af
en heeft daarmee gekapt zijn hoofd en schouders af
6
toen is zij kloekmoedig op haar ezeltje gestegen
en is gereden door bossen en door wegen
totdat zij kwam bij enen commandant
met een blanke sabel in haar rechterhand
7
zij sprak: meneer commandant hier heb ik ene sabel
hij is van een soldaat hij ligt zo miserabel
ik heb hem genomen zijn eigen sabel af
en heb daarmee gekapt zijn hoofd en schouders af
8
op het tribunaal daar werd toen voorgelezen
dat zij kreeg pardon voor heel haar leven
daarbij een kruisje van goud en diamant
om er mee te prijken door ons Nederland
Opname: Etten-Leur, Antonia Bekers-van Halteren, december 1982
Van dit lied, waarvan ik in de literatuur geen voorbeelden vond, bezit ik nog
twee optekeningen. De ene, een zeer gehavende, korte versie(Ossendrecht, Mevr.
Heynen-Devitter, 1974) werd me bezorgd door Aike Jordans, de andere tekende
ik op bij Dien de Been (Eindhoven, 1977), die zong over een groezeleboerinne.
De laatste verschilt niet veel van de hier gegeven versie. De melodie, hoewel
visueel geheel verschillend van de Ettense versie, is er toch aan verwant. Ik
laat die hier volgen met de derde strofe.