1
een moeder van al die valse vrouwen
|: sprak hare zoon zo schandelijk aan
ach zoontje wat heb ik van jou verstaan :|
2
wilt gij er met zulk een meisje gaan trouwen
|: zij heeft er met een ander verkeerd
ik heb haar zelf op haar schuld getrappeerd :|
3
o moeder dat zal zij mij duur betalen
|: als zij mij zulk een schande aandoet
zal ik mijn handen wassen al in haar bloed :|
4
des anderendaags bij zijn liefje gekomen
|: sprak hij: zoetelief wat maakt gij mij blij
omdat ik zoveel van mijn ouders lij :|
5
zij zijn er toen samen het bos in getreden
|: dat nooit door een ander was begaan
daar sprak hij: zoetelief nu moet gij er aan :|
6
ach minnaar ach minnaar laat mij toch leven
|: ik zal gaan dwalen ver van hier
al met een klein kindje voor jouw plezier :|
7
zij zijn er toen samen nog verder getreden
|: totdat zij kwamen aan een rivier
sprak hij: uw rustplaats is hier :|
8
hij gaf haar geen veertien maar vijftien steken
|: totdat zij gesmoord lag in haar bloed
zij riep voor het laatst haar Jezus zoet :|
9
hij wilde er daarna zijn handen gaan wassen
|: maar het onschuldige bloed dat ging er niet af
het welk een schande de jonkman gaf :|
10
de burgemeester hij ging er uit jagen
|: totdat hij kwam aan een waterplas
waar water in bloed reeds veranderd was :|
11
hij zag er toen de moordenaar lopen
|: en hij sprak ach man en wat zit gij vol bloed
ja, ik heb me daar juist met een dier bemoeid :|
12
o god ziet daar die moordenaar lopen
|: hij heeft er verslind een vrouw en een kind
een moordenaar die men maar zelden vindt :|
Moord te Grolder
[Arch. nr. L1223-01]
1
mijne moeder en al die valse vrouwen
die sprak er zijn ze wel spijtig aan
zeg man wat heb ik van u verstaan
2
dat gij er met zulk een meid gaat trouwen
die met een andere minnaar verkeert
ik heb haar zelfs ja getrappeerd
3
ja moeder ze zal 't me wel betalen
al moet ik gaan vluchten uit het land
zij is aan mijn jonk hart geplant
4
ik nam haar mee naar een bossazie
dat nooit door mensen werd begaan
ik sprak: zoet lief ge moet er aan
5
ik gaf haar veertien vijftien steken
zodat ze besmet was in het bloed
op 't laatst riep zij: ach Jezus zoet
6
toen meende-n-ik 't bloed van mijn handen te spoelen
maar ach dat bloed dat wou er niet af
dat aan mijn jonk hart zo'n benauwdheid gaf
7
toen kwam ik den burgemeester tegen
die sprak: jongeling wat is er u ontmoet
omdat ge zijt ja toch zo vol bloed
8
door enen hond ben ik gebeten
door enen hond ben ik ontmoet
daarom ben ik er toch zo vol bloed
9
des anderendaags gingen de jagers uit jagen
ze joegen al hier in het bos een kwartier
en kwamen al aan een droef rivier
10
toen hebben ze deze meid gevonden
deze meid was in haar bloed verslaafd
deez' meid die had aan de derde wet......
Evenals in het verhaal
van de wonderdokter Faust, waar de bloedvlekken tegen de muur spatten en niet
meer te verwijderen waren toen de duivel hem kwam halen, zien we in meerdere
moordliederen dat daar de bloedvlekken ook niet meer weg te wassen zijn. Het
is een bekend magisch element in het moordlied. K. ter Laan geeft in zijn Folkloristisch
woordenboek enkele voorbeelden:
In 1557 werd de pastoor
van Nispen vermoord; dertien jaar lang konden de bloeddruppels op de stenen
drempel niet worden uitgewist. Er zaten niet te verwijderen bloedvlekken op
de preekstoel van Waterlandskerkje, waar in 1668 de dominee werd vermoord en
kerkgangers werden mishandeld. Zo zaten er ook bloedvlekken in het Huis ten
Dijke bij Pietersburen, waar een Moorse knecht een meisje doorstak.
Voor
aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief
Weebosch-Bergeijk