Het rijk menisterskind
[Arch. nr. L1485-01]



1
hoort katholieken al
die leeft op 's werelds dal
een wonderzaak waarachtig waar geschied
te Amsterdam zo wordt ons klaar bedied
een rijk menisterskind
was altijd tot het rooms geloof gezwind
zijn vader vol ministersstreken
leidt altijd iets in het werk
tegen de roomse kerk

2
de vader sprak mijn kind
waartoe zijt gij gezwind
ik hoor uw studie die is wonderfijn
bekwaam genoeg om predikant te zijn
hij sprak wel vader mijn
ik zou veel liever enen koopman zijn
laat mij van hier naar Londen reizen
en leren daar den stap
van alle koopmanschap

3
mijn zoon verstaat toch wel
dat is geen kinderspel
zo jong te reizen naar een ander land
wel aan ik wil gebruik toch uw verstand
gij zijt mijn enigst kind
is het terzake dat ik u trouw bemin
u zijn geteld vijfduizend gulden
in wissel brief en snel
voor een fris jong gezel

4
er lag een schip op ree
waarmee hij stak in zee
en zo kwam hij te Londen aan de stad
riep hij adieu mijn droevig vaderland
ik trek naar Rome toe
die dwaze ketterij ben ik al moe
heeft hij den rechter stoel gevonden
en Luther en Chalvien
staan voor de deur te zien

5
hij viel den paus ten voet
hij riep met groot ootmoed
ach heilige vader hoort de rede mijn
ik wil van u eens onderwezen zijn
mijn vader is een minist
zo heeft hij vijftig jaar den tijd verkwist
ik ben een spruit van twintig jaren
zijn leerling doet mij pijn
die dunkt mij vals te zijn

6
den paus zijn heiligheid
die heeft tot hem gezeid
wel jongeling gelooft gij aan de mis
dat Christus zelf daar tegenwoordig is
en dat Maria rein
is zuivere maagd gelijk een fontein
den jongeling die riep met kermen
bekeerd zo wil ik zijn
ziet ketters uw fenijn

7
nadat hij was bekeerd
heeft hij den paus vereerd
met schoon petenten zo uitdrukkelijk
wier hij van minnenbroeder geestelijk
en na den tijd van vier jaar
zag men hem staan voor den troon van gods altaar
den vader scheen van rouw te sterven
schreef brieven langs alle kant
door heel gans Engeland

8
hij heeft na korten tijd
de zaak eens voorgeleid
met goed concent van zijnen gardiaan
heeft hij een reis naar Amsterdam gedaan
in een wereldsen arbeid
als hij den vader zag was hij verblijd
ach vaderlief wilt u bekeren
het licht aan 't rooms geloof
maakt menigeen blind en doof

9
dit woord mijn ziel doorsnijdt
o schande leus verdwijnt
vervloekt moet zijn ik meen uw moeders borst
die als rigaal u laafde voor den dorst
ik wilde dat het helse vuur
u naamt van deze plaats voor mijn plezier
den jongeling viel neer ter aarde
en riep heer Jezus zoet
toch en mirakel doet

10
door deze woorden straf
de moeder kwam uit 't graf
die overleden was wel achttien jaar
ach zondig mens aanhoort dit droevig maar
hij riep met hels getier
ik ben veroordeeld tot het helse vuur
vervloekt moet zijn de ketters leren
hiermee vloog zij van hier
met huilen en getier

11
de vader door gods kracht
van schrik viel in onmacht
hij sprak ach zoon was dat uw moeder niet
die hier zo droevig klaagde haar verdriet
ja vader het is nu tijd
denk dat gij haast de dood aanstaande zijt
en wil uw dom geloof verzaken
riep hij gods moeder rein
wil toch mijn voorspraak zijn

12
hier leert ons de schriftuur
hoe Christus klaar en puur
van alle geslachten hier op 's werelds dal
zijn uitverkoren schaapjes kiezen zal
aanmerkt wel dit lied
wat er van deez' drie zielen wordt bedied
een leerling schoon voor alle mensen
die leven in 't getal
hier op deez' werelds dal

Het lied werd me in 1982 door Anna Rentiëns te Ulicoten voorgezongen. Het gaat over de Amsterdamse menist Albertus Burgh die zich tot het katholieke geloof bekeert en priester wordt. Het lied zou uit de tweede helft van de zeventiende eeuw kunnen stammen. Doordat het woord menistekind in latere tijden niet meer algemeen gekend was, komen we het in allerlei vervormingen tegen: ministekind, menisterskind ministerskind etc. Zie Kroniek van De Kempen, deel 5 (blz156-158) voor uitvoerige achtergrondinformatie en nog twee optekeningen (Moergestel en Dommelen).
Op een liedblad, gedrukt door Joseph Le Loup te Helmond, staat het lied afgedrukt onder de titel Lied der wonderbare Bekeering van Een rijk Ministekind, dat, tot het Roomsch Geloof overgaande, ook zijn hardnekkigen Vader daartoe bekeerde met als wijsaanduiding Op de lekkere wijs: Ik drink de nieuwe most, die in onze optekening nog zeer duidelijk te herkennen is.

Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl

© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk