2
mijn zoetelief kwam mij eens vragen
of wij tesaam uit wandelen wilden gaan
al langs moerazie en bossazie
alwaar die mooie rode bloemen staan
3
toen wij bij een bosssazie kwamen
alwaar geen huis geen bloemken meer en stond
ik en mijn zoetelief tesamen
zaten wij neder al op die harde grond
4
mijn zoetelief zonk in mijn armen
ik kuste haar al op haar rode mond
ik dacht nog even bij mezelven
dat er geen schoner op deez' aard' bestond
5
die rode kaken die mij goed smaken
zij smaken beter dan al die koele wijn
al die met ons plezier wil maken
ja die moet wakker ja die moet wakker zijn
Harrie van Beers zong mij dit liedje in 2001 voor te Vessem. Harrie komt van
Hoogeloon. Hij vertelde me, dat hij het liedje leerde in de familie, maar
tot nu toe vond ik geen spoor van dit lied in onze provincie. In Onder
de groene linde, deel 2 (Amsterdam 1989, blz 113) vond ik een vergelijkbare
optekening te Hardinxveld. Daar wordt reisje (str. 1, r. 3) uitgelegd
als keertje. Dus: ik vree dat meisje voor een keertje.
Bossazie in de tweede strofe is een vervorming van bosschagie,
dat ontleend is aan het oud-franse boscage (nu bocage). Het betekent, bosje,
klein bos. Waarschijnlijk onder invloed van bossazie is moeras veranderd
in moerazie, een woord dat (anders dan bosschagie) niet in het
Nederlands bestaat. De kleur rood is het symbool van leven, lust en
liefde. Hier vinden we ze drie keer als liefdessymbool: rode bloemen,
rode mond en rode kaken.