Lied van 't soldatenleven [Arch.nr. L1554-01]



1
gij jonkheid der landen
en schept maar goeden moed
wij zijn er in die handen
van onze keizer goed

2
wilt maar op god vertrouwen
en vallen hem te voet
die ons den tijd zal zenden
ja weer verlossen moet

3
daarom gij lieve ouders
laat daarom geen getraan
den tijd die zal eens komen
alsdat wij moeten gaan

4
maar die vervalligheden
zijn straffen over ons land
waarvoor zo vele ouders treuren
die in het lot bevalt

5
ouders weest maar tevreden
het is den wil van god
en wil toch voor ons bidden
dat wij vallen buiten het lot

6
't is van 't jaar achtentachtig
den eerste werd gevraagd
en iedereen op zijn dorp
moest ten stad in scheven aan

7
van drieëntwintig jaren
ootmoet ten lot en gaan
om voor den keizer te strijden
te behalen de zegepraal

8
en wij als trouwe jongens
ootmoet ten strijden gaan
maar als den tijd zal komen
zullen wij kloekmoedig gaan

9
tegen Engeland te strijden
dat doet ons groot plezier
en hem te doen verslinden
te jagen door het oorlogsvuur

10
als wij Engeland zullen hebben
dan dragen wij den roem
die ons veel eer doet bewijzen
is keizer Napoleon

11
als wij weder zullen keren
al naar ons vaderland
dan geven wij ouders en vrienden
ja meisjes weer de hand

Anna Rentiëns te Ulicoten zong me dit lied in 1982 voor uit haar liedschrift. De regels in het schrift waren tweemaal zo lang en het lied stond opgeschreven in twee achtregelige strofen en één zesregelige strofe. Naar aanleiding van de melodie die zij zong, heb ik het lied genoteerd in vierregelige strofen.
Het zal wel duidelijk zijn dat dit lied door corrupte gedeelten wat gehavend is. Enkele corrupte regels zijn nog wel te verklaren. Zo zouden de tweede regel van de zevende strofe ootmoet ten lot en gaan en de tweede regel van de achtste strofe ootmoet ten strijden gaan vervormingen kunnen zijn van respectievelijk ooit moeten loten gaan en ooit moeten strijden gaan. In de zesde strofe zou men kunnen lezen, dat in het jaar 1788
de eerste zich heeft moeten melden en dat iedereen op het dorp naar de stad moest om zich te laten inschrijven (moest ten stad in scheven gaan). Jammer dat ik van dit lied maar één optekening bezit, zodat ik het een en ander niet kan verifiëren.
Het lied handelt over de tijd dat onze jonge mannen in het leger van Napoleon moesten dienen. Menigeen hoopte aan de vele dienstjaren te kunnen ontkomen door uitgeloot te worden. De elfde strofe duidt waarschijnlijk op de in 1803 uitgebroken, zoveelste oorlog met Engeland.
Het stelsel van loten heeft in België nog stand gehouden tot 1909. In Nederland is het veranderd bij het invoeren van de dienstplichtwet (1923). In Kroniek van de Kempen, deel 11 (blz. 146) schreef ik al dat men op den duur allerlei middelen gebruikte om een hoog lot te trekken en zo van de dienst vrij te komen. K. ter Laan noemt in zijn Folkloristisch woordenboek (Den Haag 1974, blz. 221) o.a. het dragen van amuletten of een talisman (kerkhofaarde, een gewijde medaille, een paaskaars, een beeld van een heilige in een mouw genaaid, een munt met een kruis erop of een gat erin etc.). Ook werden er novenen gehouden, bedevaarten gedaan en gebeden gezegd. Klokman noemt in de Driemaandelijkse Bladen (1902, blz. 36) als onfeilbaar middel: een naald waar een doodshemd mee genaaid is. De naald moet zonder dat de loteling het weet in zijn kleren gestoken worden. Ook het klavertje-vier zou helpen. René Lambrechts noemt in zijn prachtige boek Bezem en kruis (Retie 1974, blz. 315) nog het beruchte 'Gebed van keizer Karel', waarmee leurders langs de deuren trokken. De jongen die het een aantal dagen vóór de loting las, zou zich vrijloten.

Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk