Moord te Meerle
[Arch. nr. L1475-01]



1
hoe wreed kan toch een mens op aarde wezen
een jonge dochter te brengen tot den dood
gelijk gij in dit droevig lied zult lezen
hetgeen wij in Meerle hebben gehoord
een jonge dochter van nog maar negentien jaren
leefde alleen met haren vader zoet
|: eenieder was vol droefheid en bezwaren
dat zij zo wreed haar leven laten moet :|

2
haar oude vader was rond de zeventig jaren
arm en braaf ging werken bij een boer
hard was 't verdriet wat 'n droefheid en bezwaren
zijn enigst kind dat hij nog bij hem hield
enen barbaar was bij haar binnengekomen
randde haar aan met een duivels boos geweld
|: hij vreesde niet en hij heeft haar aangegrepen
tegen haar dank gebruikte hij veel geweld :|

3
wierp haar ten grond zij smeekte om genade
den wrede beul die kende geen medelij
en geen pardon zij moest haar leven laten
en den barbaar die dacht: nu ben ik vrij
met wreed geweld zij moest haar leven laten
na langen strijd en veel te onderstaan
|: den duivel stookte hem zij moest haar leven laten
hoe kan een mens zo'n wreedheid toch begaan :|

4
hij heeft haar dan nog met de keel gegrepen
verwurgde haar ook met een groot geweld
en op de moordplaats haar nog rondgeslepen
waar dat hij haar zo wreed had neergeveld
de martelares die werd dan ook gevonden
terwijl de moordenaar was al op de vlucht
|: men ging het nu al aan de wet verkonden
geheel het dorp was op het gehucht :|

5
dan is 't parket spoedig ter plaats gekomen
en hebben daar een onderzoek gedaan
bevonden dat zij het leven had verloren
na lang te strijden en veel te onderstaan
den oude vader is dan ook thuis gekomen
denk wat verdriet als hij zijn kind daar zag
|: ach lieve dochter zijt gij mij nu ontnomen
ik blijf alleen in mijn oude dag :|

6
geen troost voor mij niet meer hier op de aarde
mijn enige steun is van de wereld af
want gij alleen waart nog mijn dierbaar waarde
en nu valt het leven ook voor mij te straf
greep dan zijn kind nog in zijn beide armen
gaf de laatste kus op haren doden mond
|: ach grote god wil het ons hier ontfermen
en dan viel hij ook nevens haar ten grond :|

7
als wij deze wreedheid hadden vernomen
dat de moordenaar was op de vlucht gegaan
maar hij moet toch eens voor de rechter komen
en in 't gevang de wrede straf doorstaan
in het gevang misschien zijn leven laten
en dikwijls denken: wat heb ik toch misdaan
|: den duivel had mij slechte raad gegeven
moest een braaf meisje daarvoor den dood doorstaan :|

Dit moordlied werd mij in 1982 te Ulicoten voorgezongen door Anna Rentiëns. Bij nog twee zegslieden in Ulicoten kon ik het lied over de moord in het naburige (Belgische) Meerle optekenen: bij August van Dun, die een liedschrift uit 1913 in zijn bezit had van Henricus van Gestel en bij Anna Willemsen. De verschillen zijn te verwaarlozen en waarschijnlijk ontstaan door foutieve overnamen.


Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl

© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk