Onzen broeder Driekus wolte ruter weren
[Arch. nr. L1405-01]



1
onzen broeder Driekus
wolte ruter weren
umdattie nog gin perdjen had
kon ie dat nie weren
Mieke haalde den geitebok
zette-n-er Driekus bovenop
geitenbok
Driekus erop
is dat dan geen schöne ruiterij
ja dat is een schöne ruiterij

2
onzen broeder Driekus
wolte ruter weren
umdattie nog gin boks had
kon ie dat nie weren
Mieke haalde 'n kappesblad*
plèkte-n-'t Driekus vur z'n gat
kappesblad
vur z'n gat
geitenbok
Driekus erop
is dat dan geen schöne ruiterij
ja dat is een schöne ruiterij

3
onzen broeder Driekus
wolte ruter weren
umdattie nog gin sporen had
kon ie dat nie weren
Mieke haalde 'n worstpin
stopte-n-'m 'r Driekus aachter in
'n worstpin
d'r aachter in
kappesblad
vur z'n gat
geitenbok
Driekus erop
is dat dan geen schöne ruiterij
ja dat is een schöne ruiterij

*kappesblad = koolblad

opname: Elzendorp, Sjang Hoeymakers, maart 1984

Dit stapellied vertoont veel gelijkenis met Anton op z'nen bok (zie Liederen en dansen uit de Kempen, blz. 525). De stapeling wordt gezongen op het melodiegedeelte bij Geitenbok - Driekus erop.
Het lijkt me duidelijk dat het lied een bewerking of vrije vertaling is van een Duitse variant die terugggat naar Unser Bruder Malcher dar wult a Reiter wârn (zie daarvoor Erk und Böhme; Deutscher Liederhort, Dritter Band, blz. 539). Bij sommige van die liedjes (o.a. bij Unser Vetter Melcher in de bundeling van Ernst Klusen en Jos Lennards Lieder an Maas und Niederrhein, 1967, blz. 22) is de laatste regel: Ist das nicht ein schöne Reiterei? In de Elzendorpse versie vertaald door ruiterij en bij Anton op z'nen bok geworden tot rijerij. Een fragment van het lied vinden we volgens Erk und Böhme reeds in Quodlibet Gickes-Gackes uit 1611:

Unser Bruder Melcher wollt ein Reiter werden,
Hatt' er sein Stiefel nicht, kunnt er kein Reuter werden.
Da nahm die Mutter die Küchenthür,
Und hings ihm hinter und vorne für.

Het lied heeft een grote verspreiding gekend in Nederland, Vlaams België, Duitsland en andere duitstalige landen. Volgens Dr. G.J.M. Bartelink (Twents volksleven, blz. 55) dient men het lied waarschijnlijk te zien als een onschuldige spot op trotse boeren, due graag de grote heer wilden uithangen, maar daartoe de middelen niet bezaten, en - als zondagsruiters - evenmin de vaardigheid.


Voor aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief Weebosch-Bergeijk