Spinnelied
[Arch.nr. L1556-01 / L1556-02]
Maria Peters-van Herpen, die het lied mij in 1983 te Schijndel
voorzong, vertelde me dat ze het lied vaak door vader en moeder had horen zingen.
Moeder maakte dan allerlei bewegingen onder het zingen die het spinnen moesten
voorstellen, zoals de vinger en de duim natmaken, over elkaar wrijven, met de
armen omhoog en omlaag gaan enz. Vader stak dan een tafelmes tussen de twee
tafelbladen en imiteerde het snorren van het spinnewiel door op het heft van
het mes te slaan, zodat het een ronkend geluid
gaf. Ik zal dat met een tekening verduidelijken.
Enkel bij de langere noten op het einde van de melodische zinnen sloeg hij op
het mes. In het muziekvoorbeeld heb ik de plaatsen en het ritme aangegeven.
Door de beperkingen van het MIDI-geluid klinkt het wel niet zo snorrend, maar
het geeft toch een indruk van het samenspel van zanger en begeleider.
Maria Peters
kende slechts één strofe, maar op andere plaatsen kon ik het lied
ook vastleggen. Ik vond het in het liedschrift van Anna v.d. Elzen te Veghel,
die het voor haar vader van oude blaadjes overschreef. We merken daarbij op, dat
er vooral in de eerste en derde strofe al heel wat fouten zijn geslopen.
1
'k zat te spinnen voor m'n deur
zodra een jong'ling flink van wezen
met een paar oogjes bruin van kleur
hij groette mij met veel bevalligheden
en ik kreeg een klas en ik begon
ik miste ik hield mij of ik wel spinnen kon
2
hij knikte mij heel vriendelijk goede dag
hij naderde mij met vaste schreden
hij trok met schrik m'n draadjes los
en ik voelde een ril al in mijn leden
en ik knoopte het vast zo goed als ik kon
tenminste ik hield mij of ik spinnen kon
3
hij vatte mij heel vriendelijk bij de hand
en zwoer dat hij .........
dat er nog ooit in 't ganse leven
zo lief en zo blij in de armen kromp
het wat wat ik deed en ik begon
het was allemaal maar broodwerk dat ik spon
Over de oorsprong van het lied kunnen we duidelijk zijn. Dat heeft Dr. Tjaard
de Haan voor ons uitgezocht (Terugdenken in dankbaarheid - Over schrijvers
van vroeger, Den Haag 1981, blz. 73 ev.) Ons lied stamt van The loving lass
and spinning wheel van Allan Ramsay (1686-1758). Ik geef hier de eerste strofe:
As I sat at my spinning wheel,
A bonny lad was passing by:
I view'd him round, and lik'd him weel
For trouth he had a glancin eye.
My heart new painting gan to feel,
But still I turn'd my spinning wheel.
Via Duitse vertalingen (zelfs Goethe vertaalde of herdichtte het) kwam het lied
in het begin van de 19e eeuw in ons land terecht. Van Paemel gaf het uit op een
liedblad en we vinden het in de meeste liedoptekeningen uit zowel Noord- als Zuid-Nederland.
Voor
aanvullingen, aan- of opmerkingen info@volksliedarchief.nl
© Harrie Franken Liedarchief
Weebosch-Bergeijk